Deze pagina is proefgelezen
DE REI.
„Ontzinde! zwijg! o zwijg! elk vloekwoord, dat gy slaaktet,
„verdubbelt d' afstand van het heil dat gy verzaaktet!
„ Wat zoekt gy in de taal van mensch- of Englendom
„een wapen tegen God? Godlasteraar! verstom!
„ De talen zijn uit God! Haar saâmgehuwde klanken
„vermenigvuldigen zich niet, dan om te danken,
„te loven! en, als gy in dronkenschap van haat,
„haar te misbruiken tracht tot boden van het Kwaad,
„zoo vormt gy onzin! Maar die onzin.... Harpenaren
„des hemels! staakt uw lied! Het geen uw gouden snaren,
„wier trilling heel 't Heelal met hymnen overspat,
„het geen uw stemmen, als zy galmen: WIE BEVAT
„DEN GOD, DIE 'T AL BEVAT? nooit sterk genoeg herhalen,
„dit drukt hier Satan uit met daden! Laat hem smalen
„op d' Onbegrijpbren, uit Wiens licht hy-zelf zich bant!
„ Het is bekentenis van onmacht! — Geen verstand
„van schepsels ('t zijne, 't onze, of dat van stervelingen!)
„vermag nog in 't geheim van ' t scheppingsplan te dringen.
„'t Gordijn rolt langzaam op, waar achter 't God verbergt.
„Eens zal het openstaan. Maar wee, die meerder vergt!
„ Wee, die als God wil zijn! Wee die in heiligschennis
„ zich-zelf' bedeelen wil met onbeperkte kennis!
„Wee u! gewezen Vorst der Morgenster! Gy blonkt
„van glorie, toen ge, als wy, verbeiddet! Gy verzonkt
„in waanzin, sints ge u woudt verheffen tot het weten
„der wetenschap van God! Ach! zijn zy gantsch vergeten,
„die eeuwen, doorgebracht in schaduw van Gods troon,
„toen heiligdommen zich ontsloten voor uw toon?
„ Toen ieder vleugelslag, waar meê gy d' ether kliefde,
„ u nader aan de bron van de uitgestroomde Liefde
„des Onbereikbren voerde, en ieder hemeldag
„u nieuwe werelden van kennis intreên zag?
„Toen.... maar zy zijn verbeurd, die Goddelijke dagen!
„Zy is te niet gegaan, die glorie! Durft gy vragen
„naar de oorzaak van uw val? Gy spraakt uw vonnis uit!
„Het is uw keus, uw wil, die u den hemel sluit!
„Of — werd die keus, die wil bestierd door hooger wetten?
„(Almachtige! laat ons uw gramschap niet verpletten,
„indien we ons, al te stout, te buiten gaan in 't perk
„Ontzinde! zwijg! o zwijg! elk vloekwoord, dat gy slaaktet,
„verdubbelt d' afstand van het heil dat gy verzaaktet!
„ Wat zoekt gy in de taal van mensch- of Englendom
„een wapen tegen God? Godlasteraar! verstom!
„ De talen zijn uit God! Haar saâmgehuwde klanken
„vermenigvuldigen zich niet, dan om te danken,
„te loven! en, als gy in dronkenschap van haat,
„haar te misbruiken tracht tot boden van het Kwaad,
„zoo vormt gy onzin! Maar die onzin.... Harpenaren
„des hemels! staakt uw lied! Het geen uw gouden snaren,
„wier trilling heel 't Heelal met hymnen overspat,
„het geen uw stemmen, als zy galmen: WIE BEVAT
„DEN GOD, DIE 'T AL BEVAT? nooit sterk genoeg herhalen,
„dit drukt hier Satan uit met daden! Laat hem smalen
„op d' Onbegrijpbren, uit Wiens licht hy-zelf zich bant!
„ Het is bekentenis van onmacht! — Geen verstand
„van schepsels ('t zijne, 't onze, of dat van stervelingen!)
„vermag nog in 't geheim van ' t scheppingsplan te dringen.
„'t Gordijn rolt langzaam op, waar achter 't God verbergt.
„Eens zal het openstaan. Maar wee, die meerder vergt!
„ Wee, die als God wil zijn! Wee die in heiligschennis
„ zich-zelf' bedeelen wil met onbeperkte kennis!
„Wee u! gewezen Vorst der Morgenster! Gy blonkt
„van glorie, toen ge, als wy, verbeiddet! Gy verzonkt
„in waanzin, sints ge u woudt verheffen tot het weten
„der wetenschap van God! Ach! zijn zy gantsch vergeten,
„die eeuwen, doorgebracht in schaduw van Gods troon,
„toen heiligdommen zich ontsloten voor uw toon?
„ Toen ieder vleugelslag, waar meê gy d' ether kliefde,
„ u nader aan de bron van de uitgestroomde Liefde
„des Onbereikbren voerde, en ieder hemeldag
„u nieuwe werelden van kennis intreên zag?
„Toen.... maar zy zijn verbeurd, die Goddelijke dagen!
„Zy is te niet gegaan, die glorie! Durft gy vragen
„naar de oorzaak van uw val? Gy spraakt uw vonnis uit!
„Het is uw keus, uw wil, die u den hemel sluit!
„Of — werd die keus, die wil bestierd door hooger wetten?
„(Almachtige! laat ons uw gramschap niet verpletten,
„indien we ons, al te stout, te buiten gaan in 't perk