Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/312

Deze pagina is proefgelezen
    De deernis is aan mingevoel verwant!
De treurzang zweeg : de zang der liefde wordt geboren!
„De oorlog is een schakel jammren; roem, een flikkring die niet baat”
dartelde het lied des Dichters in zijn Lydiaansche maat!
„Waartoe steeds de vuist te klemmen om dat moordgeheiligd zwaard?
„ Is 't tot eindeloos verdelgen, of veroveren van de aard?
„Is zy, aan uw wet gekluisterd, u niet waardig het genot?
„O! versmaad ze niet, de volheid van 't u zegenende Lot!
„Naast uw boezem prijkt een Thaïs, en uw boezem bleef nog koel?"
    De min, de toonkunst zegevieren
        in 't ongekend gevoel,
  dat de oorlogszucht versmoort in 't hart des fieren!
      Den Koning baat geen wederstand!
          zijn adem brandt!
     Hy zucht, en laat de gloeiende oogen
      onwillig op de schoone gaan!
      Hy zucht en ziet haar nog eens aan,
     en zwicht voor Liefdes alvermogen,
    en minnedronken zinkt de Vorst
    op Thaïs aangebeden borst!

KOOR.

    Den Koning baat geen wederstand, enz.

VI.

Die weekheid verdwijne, en de krijgsmoed herrijz'!
Dus wil het de dichter! Zijn brommende snaren,
gestemd tot verhevener krachtiger wijs,
verkonden zijn wil aan de weeldrige scharen!
    De Vorst ontwaakt op d' eigen stond,
     en heft het hoofd ten hoogen,
     als aan de dood onttogen,
      en ziet getroffen rond!
   „Ontwaak, (dit hoort hy, fel bewogen)
        „ontwaak, ontwaak!
  „Zie om u heen! De schrikgodinnen waren!
   „De slangen sijfflen in heur haren!
   „In beider oogen vlamt de wraak!
  „En langs de koninklijke wanden
  „houdt, met een heltoorts in de handen,
   „een bleeke drom van geesten wacht!