Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/314

Deze pagina is proefgelezen

AAN BILDERDIJK.

Ουδ' εἰ μοι δέκα μέν γλῶσσαι , δέκα δὲ στόματ᾽ εἶεν
Φωνη δ᾽ ἄῤῥηκτος, χάλκεον δὲ μοι ἦτορ ἐνείη.

HOMERUS.


     Mijne gloênde borst verlangt naar lucht!
    mijn kloppend hart, om uit te spatten!
     Van echte dichterdrift bevrucht,
    kan haar mijn geest niet meer omvatten!
     Leer, leer me, o groote Dichtrenvorst,
     wiens beeld geprent in deze borst
die poëzy verwekt, wier vlammen my verslinden!
     leer me in de galmen van mijn lier,
     leer me op ’t bezielde dichtpapier
mijn hart, en wat dit hart voor u gevoelt, hervinden!

     Mijn ziel, geschokt, aan de aarde ontvoerd,
    en boven eigen kracht verheven,
     vindt, by den God die haar beroert,
    en taal en versmaat zonder leven!
     hoe zal een menschelijk geluid,
     als ’t rijk der Englen zich ontsluit,
en ’t Godaanbiddend paar van Schoon- en Waarheid dalen,
     den toestand van ’t verrukte hart,
     dat in de louterende smart
van eigen nietigheid zich baadt en wegsmelt, malen?

    Hy moog dit, hy, wiens forsche moed
     voor onze galmen, onze woorden
    een nieuwe zieltaal leven doet,
     een nieuwe wereld van akkoorden!
     Gy moogt dit, Bilderdijk, ja gy!
     gy, enkel hart en poëzy!
    die, koning onzer dichterwereld,
     een kroon draagt, met den blanken gloed
     der deugden van uw vast gemoed
    op ’t Godgetrouwe hoofd bepereld!

     Vervuld van ’t hemelsch ideaal,
    dat in u de oorsprong is van ’t leven,