Deze pagina is proefgelezen
moogt gy aan melody en taal
dien Goddelijken indruk geven!
Gy moogt het wederspannig stof
ontstoffelijken, God ten lof,
en, oppermachtig, ’t rijk van klank en zang regeeren!
Wie niet dien gouden schepter torscht,
dien moet de dichtvlam in zijn borst,
daar zy geen uitkomst vindt, uitblaakren en verteeren!
dien Goddelijken indruk geven!
Gy moogt het wederspannig stof
ontstoffelijken, God ten lof,
en, oppermachtig, ’t rijk van klank en zang regeeren!
Wie niet dien gouden schepter torscht,
dien moet de dichtvlam in zijn borst,
daar zy geen uitkomst vindt, uitblaakren en verteeren!
Wat zal ik dan, als mijn gevoel
zich-zelf herscheppen wil in zangen?
Ik heb geen uitdruk, dan te koel,
om ’t vuur mijns harten op te vangen!
Moet dan die hartevlam versmoord? —
Neen! dringe u ’t onvermogend woord
op d’ adem van den wind, o Bilderdijk in de ooren!
Daar vormt het zich tot poëzy!
Gy leent het kracht en melody,
en leest in ’t gloeiend hart, waaruit het werd geboren!
zich-zelf herscheppen wil in zangen?
Ik heb geen uitdruk, dan te koel,
om ’t vuur mijns harten op te vangen!
Moet dan die hartevlam versmoord? —
Neen! dringe u ’t onvermogend woord
op d’ adem van den wind, o Bilderdijk in de ooren!
Daar vormt het zich tot poëzy!
Gy leent het kracht en melody,
en leest in ’t gloeiend hart, waaruit het werd geboren!
Ja, lees, lees in uws kweeklings borst,
in echte waarheidzucht ontsteken!
Zie daar zijn doel, zijn heil, zijn dorst,
en ’t eenig voorwerp van zijn smeeken!
En o! die Godgewijde drift,
wat is zy me ander dan uw gift,
meer groot, meer koninklijk dan alle wereldtroonen?
Ge ontwikkeldet die hemellust
in ’t hart, zich-zelf nog niet bewust,
en ’t zwol van grootschen moed op ’t zwellen van uw tonen!
in echte waarheidzucht ontsteken!
Zie daar zijn doel, zijn heil, zijn dorst,
en ’t eenig voorwerp van zijn smeeken!
En o! die Godgewijde drift,
wat is zy me ander dan uw gift,
meer groot, meer koninklijk dan alle wereldtroonen?
Ge ontwikkeldet die hemellust
in ’t hart, zich-zelf nog niet bewust,
en ’t zwol van grootschen moed op ’t zwellen van uw tonen!
Ja! ’t zwelt van moed! van dankbaarheid!
’t Voelt zicht verdubbeld in zijn leven!
’k Besef, ik weet het, wat het zeit,
’t geen God door U my heeft gegeven!
My, balling van zijn zalig Oost,
my, sprank van Juda, Jacobs kroost,
eens bloeiend nog in ’t Zuid, maar uitgedord in ’t Noorden,
hebt gy hersteld van ’s noodlots woên,
van ’t lagn verval herâmen doen,
my-zelf erkennen, en……o hemel! zijn er woorden?
’t Voelt zicht verdubbeld in zijn leven!
’k Besef, ik weet het, wat het zeit,
’t geen God door U my heeft gegeven!
My, balling van zijn zalig Oost,
my, sprank van Juda, Jacobs kroost,
eens bloeiend nog in ’t Zuid, maar uitgedord in ’t Noorden,
hebt gy hersteld van ’s noodlots woên,
van ’t lagn verval herâmen doen,
my-zelf erkennen, en……o hemel! zijn er woorden?