Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/317

Deze pagina is proefgelezen
     en u zijn gloêde hulde biedt,
zal ’t uwe, o Bilderdijk! zijn onmacht niet verschoonen?



 

ISRAEL.

— dabit Deus his quoque finem!
VIRGILIUS.
Ja! duldt, vertrouwt, volhardt in ’t hopen!
mijn broeders van ’t verkoren zaad!
Wiens naam geen eeuwen konden slopen,
wiens heilge glorie nooit vergaat!
Vernielt der Ongodisten lagen!
Beschaamt de pogingen der hel!
Verfoeit de koelheid onzer dagen!
gy zijt het kroost van Israël!

Gy voert dat heilig bloed in de aderen,
met wien de Heer verbonden sloot,
en, hoe vervallen van uw vaderen.
nog zijt gy door uw afkomst groot!
U noemde God Zijn uitverkoren,
Zijn volk, Zijn deel, Zijn schat op aard,
Zijn lieveling, Zijn eerstgeboren……
O! worden we eens dien heilnaam waard!

O, droef verneêrden, diep verslagen!
gy hebt gezondigd — lijdt en boet!
Herwint in zure ballingsdagen
het wettig erfdeel van uw bloed!
Gods voorgebaanden weg verliet ge;
thands, zweeft ge, vreemden, de aarde rond!
Zijn vaderlijke hand verstiet ge;
thands zijt ge hulploos telken stond!

Vervuld is ’t wraakwoord der profeten;
vertrapt, de kroon van onze kruin;
onze eer en roem en rang vergeten;
het Godlijk koninkrijk, in puin!
Wy, keurlingen der keurelingen,
wy, thands der volken smaad en spot!