Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/324

Deze pagina is proefgelezen
Wy moeten proeven, 't geen wy zingen:
der weelde fijnste kittelingen,
de nijpendste angels van de smart!

Neen, neen! een boezem, zacht bewogen,
by kalmen omloop van het bloed,
had nooit dat goddelijk vermogen,
dat de aarde voor ons buigen doet!
Als, om een haatlijk bloed te plengen,
uw goôn zich aan den kampstrijd mengen,
Homerus! heeft dan niet hun vuist
dat staal, dat alles overrompelt,
in 't borrelende nat gedompeld,
dat om het rijk der schimmen bruischt?

Weg van Parnassus godendreven,
bedaard gestemde melody!
Van 't hart, ten halven slechts verheven,
verwachten wy geen poëzy!
De drift, die dichtrenzang doet zingen,
moet heeter de aderen doordringen,
dan ooit Egiptes zonnegloed,
als hy uit Memnons grafsteenblokken
een smeltend harpgeluid komt lokken,
ten antwoord op zijn ochtendgroet!

En 'k zou den avond van mijn leven,
dat reeds zoo lang zijn offer was,
weer aan dien vuurgloed overgeven,
nog heimlijk smeulend onder de asch!
Genoeg zijn invloed ondervonden!
Genoeg is van de bloem verslonden
van mijn verflensten jonglingstijd!
'k Heb alle glorie opgegeven!
Wat my nog overbleef van leven
zij aan de vlam der min gewijd!

Naar het Fransch van
LAMARTINE.