Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/326

Deze pagina is proefgelezen


Ketens waren de eêlste hulde, die uw vaderland u bood,
en den lauwer, dien 't u toekent, onderschept de hand der Dood.

Diep bedroefden, wreed vervolgden, zwoegende offers van hun deugd,
maakten 't rijk uit van de Dichtkunst, van zoo ver 't den Tijd geheugt!
Aan de grootheid hunner zielen is des noodlots toorn gelijk:
die ook is hun toegewezen, als een nieuw verheffingsblijk!

Dat de klaagzang dan verdwijne van uw hooggespannen lier,
Dichters! op dat lijden-zelve toone uw eedle geest zich fier!
Hemelvreugde moest uw deel zijn, en uw deel is — leed en smart ;
derf uw recht, miskende koning, maar behoud het koningshart!

Doch wat zegt het, of u 't vonnis van een u onwaardig land
uit die oorden, die uw grootheid zal vereeuwigen, verbant?
Om een sprankjen van uw glorie zal het beedlen by uw asch,
en het plekjen grond benijden, dat voor u herbergzaam was!

Heeft Athene niet den brave, dien zij doemde tot den dood,
overstelpt van zelfverwijten, in bedaarder stond, vergood?
En gy, Sulmoos minnedichter! schoon ge in ballingschap vergaat,
eischt oud Rome niet een deel op in de glorie, die gy laat?

Naar het Fransch van
LAMARTINE.




 

DEN HEERE
W. DE CLERCQ,
IN ANTWOORD OP EEN VOORTREFFELIJK VERS
MY BY DE UITGAVE DER „POEZY" TOEGEZONDEN.

     Weggesleept door hooger kracht
    doen wy onze snaren galmen,
     niet om glorie, niet om macht,
    niet om aardsche wierookwalmen!
     Wat gaat ons het oordeel aan
    van ondichterlijke menschen,
    die, in hun bekrompen wenschen,
onze harten niet doorgronden, onze zielzucht niet verstaan?