Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/327

Deze pagina is proefgelezen


     Slechts de hulde van een hart,
    zelf voor ’s hemels indruk vatbaar,
     oefent invloed op den Bard,
    is hem dierbaar, ja onschatbaar!
     Diep gevoelige de Clerq!
    Dus heeft my uw toon doordrongen,
    en uw lof, my toegezongen,
kroont met meer dan lauwerbladen mijn onmachtig dichterwerk!

     Ja! uw boezem heeft gevoeld,
    wat mijn zang niet uit kon drukken:
     welk een dichtvlam my doorwoelt,
    welke driften my verrukken,
     welk een lot mijn ziel begeert,
    welk een doel my straalt in de oogen,
    en wat kwellend onvermogen
my van stâge rusteloosheid merg en ingewand verteert!

     Neen! het was mijn uitdruk niet
    die my kenbaar aan U maakte!
     ’k Stortte nooit in mijn lied
    half den gloed uit, die my blaakte!
     Dat gy dien te erkennen toont
    uit in ’t wild verspreide spranken,
    is aan ’t vlammend oog te danken
van den levendigen dichtgeest, die uw aderen bewoont.

     Als gy ons verweekt geslacht
    in ’t besef weet in te wijden
     der ontachbre dichterkracht
    van des menschdom vroeger tijden!
     Als ge, ontzettend in uw moed,
    heel uw boezem, heel uw leven
    aan de Godheid op durft geven,
en op eens geheel dees wereld van u afstoot met den voet!

     Als gy, voor geen geval beducht,
    boven Pindus top durft rennen,
     onbelemmerd in de vlucht
    van uw breed gespreide pennen,