Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/331

Deze pagina is proefgelezen
ik heb dat edel goed van U in leen ontfangen:
met vreugde erkennen dit mijn boezem en mijn mond!
Met verzen uit mijn hart (geen bloote plechtigheden!)
verheergewade ik U dichterlijke leen,
ontfang mijn hulde dan! Ontfang op nieuw mijn eeden,
uw baanders trouw te zijn door alle tijden heen,
het zij een nietige aard my toejuicht of veroordeelt,
’t zij roem mijn deel moet zijn, of een roemwaarde val!
En huldige ik aldus, op uw doorluchtig voorbeeld,
den Opperleenheer van ’t Heelal!

1821.




DE STEM.

Een speeltuig is het hart, een luid,
en ’t zijn de tonen, die zy uit,
als wy gevoelen, willen, handelen!
Ja! wordt de ziel zich-zelf gewaar,
het is het trillen van een snaar,
waarover Englenvingren wandelen!

Een toon gegrepen! Levenssmart!
Een tweeden! Heiliging van ’t hart!
Een derden! Dichteridealen!
Een vierden! Dreunenden oorlogsmoed,
die weêrgalmt in het bruischend bloed,
en overgaat in zegepralen!

En of de toon, die hier ontspringt,
verheffend of weemoedig klinkt,
verkondigen gelaat en oogen!
Geheel het lichaam houdt de maat,
die ’t Goddelijke kunsttuig slaat
waar door ons leven wordt bewogen!

Maar, als die wondre cither speelt,
en aan het stofkleed mededeelt
den indruk door den geest ontfangen,
wie drukt den trouwsten nagalm uit
van dat betooverend geluid,
waar aan de Geesten-zelve hangen?