Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/332

Deze pagina is proefgelezen


Gy zijt het, adem onzer borst!
Gy, stroom van lucht, die door de dorst
des vuurgen harten ingezogen,
en, gloeiend weder uitgestort,
zijn Echo over de aarde wordt,
op zilvren wieken uitgevlogen!

Gy, Stemgeluid, op wien de Taal,
gelijk een held in wapenpraal,
hervoort treed uit haar donkre wening!
Gy zijt het, rijk begaafde Stem!
Gy, koninklijkst geschenk van Hem,
die Adam schiep ten wereldkoning!

Geen hand volvoert den wil zoo snel,
geen oog vertoont de vlam zoo fel,
die in den boezem is verrezen!
In u vertoont zich heel de ziel,
als of ze in eens zich-zelve ontviel!
in u, het wezen van haar wezen!

O,zachte, teedre, lieve maagd,
wier schuldloos hart in stille klaagt,
by ’t eerst ontluiken van de liefde!
’t Is de enkle stem, die u verraadt,
voor wie haar melody verstaat,
ofschoon gy zwijgt van ’t geen u griefde!

Zoon van den bliksemenden krijg!
dat slechts uw stem ten hemel stijg’!
en alle weêrstand is verdwenen!
Achilles heft den krijgkreet aan —
de Grieksche vluchtelingen staan,
en ’t Trooische leger stuift uit éénen!

En gy! verheven Dichtrenrij!
O! van uw lippen wenschen wy
de hemelstreelende gezangen!
Geen onbezielde strook papier
is waard de klanken van uw lier,
is waard uw adem op te vangen!