Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/337

Deze pagina is proefgelezen


Bekeer, verneêr u, smeek genade!
De keus is licht, de tijd is kort!
De wereld slaat angstvallig gade
wat van uw hachlijk noodlot word’!
Hoe zal de toekomst van u wagen
gy, thands der Duivlen Paradijs?
Zijt gy het Ninive onzer dagen.
of ’t aan den Vloek gewijd Parijs?




HET ZWAARD.

Ich wäre gern dem ewigen Gut, als dem Menschen seine Hand.
* * *

Dat oogverblindend staal, dat machtig zwaard, waarmede
de dappre troonen sticht, en troonen weêr verwoest,
wat is het, als het rust in de opgehangen schede,
dan 't werkloos voedsel van den hongerigen roest?
Dan eerst, wanneer de held, in 't woelig krijgsgewemel,
met zijn ontbloten kling des vijands drommen maait,
dan blinkt het, als een ster gevallen uit den hemel,
of als een bliksem, uit de wolken neêrgezwaaid!
Dan doet zijn aanblik reeds de ontstelde harten sidderen,
voor de overmacht der hand, die 't in haar spieren prangt,
en 't deelt den zegepraal der onverwinbre Ridderen,
van wier verheven moed het al zijn kracht ontfangt!
Zoo zijn ook wy, mijn God! Des menschen eêlste gaven,
zijn krachten, zijn bestaan, wat zijn zy? IJdelheid!
Neem in Uw hand het hart der U getrouwe braven,
en 't zal een zwaard zijn, dat den roem uws Naams verbreidt!




HET PAARD.

The just mean lies in obedience, which both waits for the signal to
start, and obeys it when given.
* * *

Het krijgspaard, in wiens aâm de roode dampen snuiven
van d'opgezwollen moed, die hem de borst vervult,
doet met zijn ijzren hoef den grond rondom hem stuiven,
daar 't uit te breken poogt in prikklend ongeduld!
Met vaste hand en knie bedwingt hem zijn Berijder,
tot dat de schelle klank der krijgstrompetten stijgt!