Deze pagina is proefgelezen
als Schepper van ’t Heelal, als zegepralend Held
op d’ Afgrond, en als Geest, die ’t harte trekt naar boven?
op d’ Afgrond, en als Geest, die ’t harte trekt naar boven?
Den Vader, die ’t geen is, vóór ’t was, heeft voobepaald
wiens eeuwig Raadsbesluit, slechts voor den Zoon ontzegeld
der schepslen lotbedeel, wiens wijsheid nimmer faat,
eer Tijd of Ruimte was, met één trek heeft geregeld!
wiens eeuwig Raadsbesluit, slechts voor den Zoon ontzegeld
der schepslen lotbedeel, wiens wijsheid nimmer faat,
eer Tijd of Ruimte was, met één trek heeft geregeld!
Den Zoon, die God uit God, als vleeschgeworden Woord,
voor ’t zondig Adamskroost zijn bloed verkoos te plengen,
Hy, Vorst van ’t Jodendom, door ’t Jodemdom doorboord,
om Jood en Heiden beî tot God te rug te brengen!
voor ’t zondig Adamskroost zijn bloed verkoos te plengen,
Hy, Vorst van ’t Jodendom, door ’t Jodemdom doorboord,
om Jood en Heiden beî tot God te rug te brengen!
Den Geest, die, waar Hy wil, naar vrije keuze werkt,
geen aardsche wijsheid acht, noch aardsche deugdbetooning,
maar naar Zijn wijsheid ’t hart geloovig maakt en sterkt,
en heiligt uit genâ, niet tot verdienstelooning!
geen aardsche wijsheid acht, noch aardsche deugdbetooning,
maar naar Zijn wijsheid ’t hart geloovig maakt en sterkt,
en heiligt uit genâ, niet tot verdienstelooning!
Aan U behoort de dank, U ziel en zin en bloed,
Jehova! Jesus! Geest! Aan u zijn wy geheiligd!
Aan U de lofgalm van het overstelpt gemoed,
dat Uw verlossingsdoop voor ’s Afgronds macht beveiligt.
Jehova! Jesus! Geest! Aan u zijn wy geheiligd!
Aan U de lofgalm van het overstelpt gemoed,
dat Uw verlossingsdoop voor ’s Afgronds macht beveiligt.
Maar o! gy wraakt het niet, volheerlijk Wereldvorst!
zoo in het dankgebed, dat we in verrukking zingen,
de heilwensch mede stijg’ uit de opgekropte borst
voor hem, door wien wy ’t pand van Uw genade ontfingen.
zoo in het dankgebed, dat we in verrukking zingen,
de heilwensch mede stijg’ uit de opgekropte borst
voor hem, door wien wy ’t pand van Uw genade ontfingen.
O! zegen de achtbre hand, die ’t zoenbloed van Uw Zoon
neêrdruppelde op ons hoofd, als vruchtbren zomerregen,
ja! asl het zalfsel, dat ons de onvergankbre kroon
verzekert……o mijn God! bewaar ons op Uw wegen!
neêrdruppelde op ons hoofd, als vruchtbren zomerregen,
ja! asl het zalfsel, dat ons de onvergankbre kroon
verzekert……o mijn God! bewaar ons op Uw wegen!
Ja! zegen Gy die hand, en zegen Gy den mond,
die van geen andren roem, dan die Uws Naams, kan spreken!
Geen harte, zoo versteend, als U zijn naam verkondt,
of ’t moge voor ’t geloof des heilswoords openbreken!
die van geen andren roem, dan die Uws Naams, kan spreken!
Geen harte, zoo versteend, als U zijn naam verkondt,
of ’t moge voor ’t geloof des heilswoords openbreken!
Rechschapen Egeling, getrouwe dienstknecht Gods!
Wees lang nog op deze aard een werktuig van Genade.
Wees lang nog op deze aard een werktuig van Genade.