Deze pagina is proefgelezen
wien de Englen heil’gen in de driemaal heil’ge woning,
als d’ Eengeboren Gods, één met den Vader, God,
God, die gekomen is in al de smert der aarde,
die wederkomen zal in volle heerlijkheid,
om ’t Rijk der Waarheid, dat Zijn woord ons openbaarde,
te stichten op den Tijd, wiens volheid zich bereidt!…
Een lofzang, Bilderdijk! Een lofzang tot den hoogen!
verkondige onze stem de glorie onzes Gods!
Ga, Dichtkunst! oefen hier uw goddelijk vermogen!
Verstomme ’t Ongeloof en siddre ’s werelds trots!
Schept moet, gy Christnen, wie dees nietige Eeuw durft honen!
Den spot des spotters zal der dichtren voet vertreên!
Schept moed, gy schapen! Voor den donder onzer tonen
vliedt reeds de oneedle wolf met hangende ooren heen.
Zweeft om ons, Englen van den hemel! leert ons zingen!
Dat onze poëzy, door hooger geest bestuurd,
die korst van aardschheid mag doorweken en doordringen,
waar helsche twijflarij de harten in bemuurt.
Leent de ooren aan ons lied, gy afgedwaalde Joden!
Gy, broeders naar het vleesch van wie ons heiligst is!
Ja! wy verkonden U dien zelfden God der Goden,
die eens op Sinai daalde in heilge duisternis.
En gy, o voedstrares dier Joden in hun zwerven!
gy, Neêrland, rijk bedeeld met Christus heilgenâ!
het geen de machtigen der wereldrijken derven,
dit schonk de hemel U! O! sal u-zelven ga!
U schonk Hy de edelste der talen van het Noorden,
(zie toe, en luister, noch misken uw overvloed!)
u de onvervalschte leer dier Kerk, die in alle oorden
onzichtbaar opgroeit voor den dag, die tot ons spoedt.
Nog meer! gemaakt de tijd, dat over half der aarde
die taal, die leer zich uit uw schoot verbreiden zal,
en de uitverkoornen Gods haar beider heil’ge waarde
erkennen zullen, en belijden voor ’t Heelal?
En gy, o Bilderdijk?… Mijn hoop! gy moogt niet spreken!
Mijn oogen! Sluit u voor een toekomst, zoo vol glans.
O! blijve slechts dat hart zijn heilverwachting kweken,
en trooste ’t schoon WELDRA voor ’t jammerdragend THANDS!
Maar wy, volharden wy de dichterlijke tonen
te waapnen tegen de Eeuw, tot dat haar laster zwijg’!
als d’ Eengeboren Gods, één met den Vader, God,
God, die gekomen is in al de smert der aarde,
die wederkomen zal in volle heerlijkheid,
om ’t Rijk der Waarheid, dat Zijn woord ons openbaarde,
te stichten op den Tijd, wiens volheid zich bereidt!…
Een lofzang, Bilderdijk! Een lofzang tot den hoogen!
verkondige onze stem de glorie onzes Gods!
Ga, Dichtkunst! oefen hier uw goddelijk vermogen!
Verstomme ’t Ongeloof en siddre ’s werelds trots!
Schept moet, gy Christnen, wie dees nietige Eeuw durft honen!
Den spot des spotters zal der dichtren voet vertreên!
Schept moed, gy schapen! Voor den donder onzer tonen
vliedt reeds de oneedle wolf met hangende ooren heen.
Zweeft om ons, Englen van den hemel! leert ons zingen!
Dat onze poëzy, door hooger geest bestuurd,
die korst van aardschheid mag doorweken en doordringen,
waar helsche twijflarij de harten in bemuurt.
Leent de ooren aan ons lied, gy afgedwaalde Joden!
Gy, broeders naar het vleesch van wie ons heiligst is!
Ja! wy verkonden U dien zelfden God der Goden,
die eens op Sinai daalde in heilge duisternis.
En gy, o voedstrares dier Joden in hun zwerven!
gy, Neêrland, rijk bedeeld met Christus heilgenâ!
het geen de machtigen der wereldrijken derven,
dit schonk de hemel U! O! sal u-zelven ga!
U schonk Hy de edelste der talen van het Noorden,
(zie toe, en luister, noch misken uw overvloed!)
u de onvervalschte leer dier Kerk, die in alle oorden
onzichtbaar opgroeit voor den dag, die tot ons spoedt.
Nog meer! gemaakt de tijd, dat over half der aarde
die taal, die leer zich uit uw schoot verbreiden zal,
en de uitverkoornen Gods haar beider heil’ge waarde
erkennen zullen, en belijden voor ’t Heelal?
En gy, o Bilderdijk?… Mijn hoop! gy moogt niet spreken!
Mijn oogen! Sluit u voor een toekomst, zoo vol glans.
O! blijve slechts dat hart zijn heilverwachting kweken,
en trooste ’t schoon WELDRA voor ’t jammerdragend THANDS!
Maar wy, volharden wy de dichterlijke tonen
te waapnen tegen de Eeuw, tot dat haar laster zwijg’!