Deze pagina is proefgelezen
moog ons de haat bestrijden!
Wy wachten ze af met Christenmoed;
God heiligt door het lijden!
Of zendt ons onze Vorst in ’t veld,
Zijn geest zal ons vezellen,
en ieder onzer is een held,
die Goliaths zal vellen.
Ons schild in Gods Voorzienigheid,
ons zwaard, het woord der Waarheid,
dat ’t binnenste der harte scheidt,
en glinstrend is van klaarheid!
Zoo dringen wy het heir terug
van ’t helsche bondgenootschap,
en God maakt onze voeten vlug
door de Evangelie boodschap.
De zege, dierbre Christenknecht!
de zege kan niet falen!
Ze is ons door God-zelf toegezegd,
Hy zal ze ons doen behalen!
Behalen, schoon hun overmoed
ons ’t lijf ter dood moog prangen,
als onze ziel den welkomstgroet
der Englen zal ontfangen!
o Bilderdijk! van op den Rots,
dien de Almacht voor ons bouwde,
galm uit de donder onzes Gods,
dien U Zijn Geest vertrouwde!
Galm uit dien schellen oorlogskreet,
den kreet der hemelridderen,
die, dringend door des afgronds spleet,
Beëlzebul doet sidderen!
Op dezen kreet ontstak mijn bloed,
mijn bloed uit Davids aderen
en ’k voelde me in gewijden moed,
tot Jesus heir vergaderen.
Hoort niet mijn hart ver in de lucht,
de hemeltrommen rommen?
Is niet der Kerkbruid droeve zucht
tot ’s Bruigoms troon geklommen?
Daalt niet der legerscharen God,
Wy wachten ze af met Christenmoed;
God heiligt door het lijden!
Of zendt ons onze Vorst in ’t veld,
Zijn geest zal ons vezellen,
en ieder onzer is een held,
die Goliaths zal vellen.
Ons schild in Gods Voorzienigheid,
ons zwaard, het woord der Waarheid,
dat ’t binnenste der harte scheidt,
en glinstrend is van klaarheid!
Zoo dringen wy het heir terug
van ’t helsche bondgenootschap,
en God maakt onze voeten vlug
door de Evangelie boodschap.
De zege, dierbre Christenknecht!
de zege kan niet falen!
Ze is ons door God-zelf toegezegd,
Hy zal ze ons doen behalen!
Behalen, schoon hun overmoed
ons ’t lijf ter dood moog prangen,
als onze ziel den welkomstgroet
der Englen zal ontfangen!
o Bilderdijk! van op den Rots,
dien de Almacht voor ons bouwde,
galm uit de donder onzes Gods,
dien U Zijn Geest vertrouwde!
Galm uit dien schellen oorlogskreet,
den kreet der hemelridderen,
die, dringend door des afgronds spleet,
Beëlzebul doet sidderen!
Op dezen kreet ontstak mijn bloed,
mijn bloed uit Davids aderen
en ’k voelde me in gewijden moed,
tot Jesus heir vergaderen.
Hoort niet mijn hart ver in de lucht,
de hemeltrommen rommen?
Is niet der Kerkbruid droeve zucht
tot ’s Bruigoms troon geklommen?
Daalt niet der legerscharen God,