Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/359

Deze pagina is proefgelezen
zal, wederom, als in de dagen
van ’t snood verbeurde welbehagen,
een wonder op het aardrijk zijn!

1825.




AAN MIJNE EGADE,
OP DEN 26sten DECEMBER DES JAARS 1825,
TER EERSTE VERJARING VAN ONZEN EERSTELING
WILLEM DANIËL

Dierbre, teêrgeliefde Gade,
door des Heilbeschikkers hand
my geschonken tot een pand
dier aanbidlijke genade,
die, waar ze echtgenooten paart,
hemel mededeelt aan de aard,
in een weêrschijn van die Liefde,
die zich-zelv' niet heeft gespaard,
toen in 't lichaam geopenbaard,
onze zonde Hem doorgriefde!

Hoe verrukt die traan my 't harte,
waar uw minlijk oog in smelt,
als ge ons telgje in de armen knelt,
d'eerstling van uw moedersmarte,
wien dees feestelijke dag
't eerst voor 't licht ontluiken zag,
en, bevrucht van nieuwen zegen,
d' eersten heilverjaargroet uit
over d' afgesmeekten spruit,
kroon der echt, van God verkregen.

Met dat hart, dat hy verheugde,
dat van weemoed glinstrend oog,
thands gestegen naar omhoog
tot den Oorsprong aller vreugde !
Zonder dankgebed tot Hem,
psalmgejuich van hart en stem,
zoude er heil zijn voor den Christen?
Onze blijdschap is van God!