Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/360

Deze pagina is proefgelezen
Wat ware ons het schittrendst lot,
Lieve, zoo wy dit niet wisten ?

Naar den Hoorder der gebeden
met een offerhand van lof
uit dit levenlooze stof
in des Heilands naam getreden!
Ja! Hy hoorde, toen gy badt
in verzuchting om den schat,
dien uw schoot me in 't end mocht schenken!
Zoo Hy af te wijzen scheen,
't was tot voller zaligheên,
boven bidden, boven denken!

Vreugde van mijn levensdagen!
welk een hemelzoete plicht,
voor Zijn zeegnend aangezicht
thands dat spruitjen op te dragen!
Aan die hoedende Englenwacht,
die met heel des afgronds macht
geen Verderver kan verdrijven,
onder 't zegel van dien Geest,
die op Isrel is geweest,
die met Isrels zaad zal blijven.

Schat noch rijkdom op deze aarde,
roem noch aanzien by den mensch,
is der Christenmoeder wensch
voor den lievling, dien zy baarde!
Hy zij de Uwe, groote God!
O! bestier geheel zijn lot,
dat hy 't rijk van Jesus erve!
Dat hy nederig en klein,
in Zijn bloed van zonde rein,
Christus leve, Christus sterve!

Leer, mijn zoon! vroegtijdig vreezen,
wiens gezegend merk gy draagt,
die uw kinderschreden schraagt,
die uw Leidsman steeds zal wezen!