Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/367

Deze pagina is proefgelezen
Wat schoktet ge, als in angst en nood,
o Canâns bergen! op uw gronden?
Omdat een wapenlooze stoet
met een nog ongewissen voet
  zich op uw erf dorst wagen?
En zelf van ’t dwangjuk naauw bevrijd,
de sterkste muren, zonder strijd,
  Laan Reuzen op komt vragen?

TWEEDE TEGENKEER.

Waarom veranderdet ge uw loop,
gy, Ibervloed? gy, Tiberstroomen?
Wat davert met geheel Euroop
de zetel van ’t vrijmachtig Romen?
Omdat van dien ontzachtbren Staat,
waar nimmer ’t zonlicht ondergaat,
  een plekjen wier zich scheidde?
en, half in ’t zeeschuim weggespoeld
’t Bisschoppelijke Kerkgestoelt’
  gehoorzaamheid ontzeide?

DERDE KEER.

o Israël, God-zelve voert
u in ’t beloofde land der Vaderen!
Daarom is Canaän ontroerd;
hy voelt in u Gods oordeel naderen!
Daar valt hy siddrend u te voet!
en gy, gy wandelt in zijn bloed?
van zoude uw vaart vertragen?
Van eeuwen moord en overspel,
en samenspanning met de hel,
is ’t uur der wraak geslagen!

DERDE TEGENKEER.

o Nederland! God maakte u sterk,
om uw verdrukkers uit te roeien,
om dat Zijne uitverkoren Kerk
in uw moerassen moest herbloeien!
De uitheemsche zielendwingeland
merkt duizelend, wat hooger hand
  zijn Dagons neêrgestormd heeft;