Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/368

Deze pagina is proefgelezen
en ’t Sadduceesche slangenzaad
ontwaart met machtelooze haat,
  wie Nederland hervormd heeft!

VIERDE KEER.

Wat glans is, Isrel! U bereid!
bewaarder der beloftnissen
en zetel van een heerlijkheid,
die heel een aarde nog moet missen!
’t Was op uw onbemerkten grond
dat God Zijn godlijk heilverbond,
  zijn rechten openbaarde;
’t was dáár, dat Hy ’t profetisch zout,
dat nog ’t heelal in wezen houdt,
  van ’t zelfverderf bewaarde.

VIERDE TEGENKEER.

o Neêrland! tot wat schittrende eer
wil God uw needrigheid verhoogen!
Zijn Kerk daalt op uw beemden neêr,
aan ’t Babelsche geweld onttogen!
Zy kwam den Heldraak, die zich voedt
met harer kindren dierbaar bloed,
  in uw woestijn ontvluchten! [1]
en ’t eêlste van ’t Hervormingszaad,
waardoor Europe nog bestaat,
  schoot op uw bodem vruchten!

VIJFDE KEER.

God wil in Isrel Koning zijn!
Hy gaf haar Helden, Priesters, Vorsten!
Beve Ammoniet en Philistijn,
wie ooit Zijn volk versmaden dorsten!
De glorie van uws nazaats kroon,
o Bethlemsche herderszoon!
  zal Vorsten ’t hart verblijden!
Het verre Tharsis biedt hem goud,
en Libans kruin het tempelhout,
  dat zich God-zelf wil wijden.

  1. Openb. XII: 6