Deze pagina is proefgelezen
zijn als in barensnood; en alle schepsels wachten.
Ja! zelfs het Heidendom, in wondre harmony
met heel de orakelreeks van Isrels profecey,[1]
ziet naar den Koning uit, die komen moet van ’t Oosten……
Hy is gekomen! maar om needrigen te troosten,
en needrig zelf te staan in Godskracht zonder glans!
Hy is gekomen, om ’t geweld des Dwingelands
van wereld, zonde en hel, door sterven neêr te vellen,
voor de overtredingen het offer dààr te stellen,
en, in gehoorzaamheid aan heel den eisch der Wet,
gebroken aan dat kruis, door God ten vloek gezet,
’t vervloekte Slangenhoofd voor eeuwig plat te treden!
O zalig Bethlehem! Gy, onder Judaas steden
de kleinste! maar by God meer dan de heemlen groot!
O diep verneêrd verblijf, waar de ongerepte schoot
der koninklijke Bruid des werelds Heiland baarde!
Hy, die den hemel heeft ten troon, ten voetbank de aarde,
gaat, menschenkind! u voor in zelfvernietiging,
en openbaart zich arm, zachtmoedig en gering!
Aanbid de vrucht Uws buiks, gezegendste der Vrouwen!
Komt, Oosterwijzen! hier den Hemelgod aanschouwen!
Spoedt Herders! werpt u neêr voor Davids Heer en Zoon,
niet in de schittring van d’ Aartsvaderlijken troon,
maar liggende in de krib, met doeken omgewonden,
in ’t schaamle Bethlehem! Doch de Engelen verkonden
zijn glorie! ’t Geestendom, daar ’t op onze aarde staart,
looft in de heemlen God in ’t lichaam geopenbaard!
God met ons! God gezien! God onder menschen wonend,
en in de zwakheid zelf des lijdens Almacht toonend!
Wie is Hy, die daar komt van ’t schaamle Nazareth?
Het is de Heilprofeet, voorzegd in ’t Boek der Wet!
Wie is Hy, die daar komt, ontbloot van machtvertooning?
op ’t veulen rijdende des jokdiers? Ziet, uw Koning
o Juda! ziet, uw Heil! o Sion! ziet den Mensch!
den Godmensch, Isrels Hoop, en aller Heidnen Wensch!
Hosanna, Davids Zoon! Hosanna in den hoogen!
Gezegend die daar komt Bethanië uitgetogen!
Hosanna! uit den mond der kindren stijgt Uw lof,
Ja! zelfs het Heidendom, in wondre harmony
met heel de orakelreeks van Isrels profecey,[1]
ziet naar den Koning uit, die komen moet van ’t Oosten……
Hy is gekomen! maar om needrigen te troosten,
en needrig zelf te staan in Godskracht zonder glans!
Hy is gekomen, om ’t geweld des Dwingelands
van wereld, zonde en hel, door sterven neêr te vellen,
voor de overtredingen het offer dààr te stellen,
en, in gehoorzaamheid aan heel den eisch der Wet,
gebroken aan dat kruis, door God ten vloek gezet,
’t vervloekte Slangenhoofd voor eeuwig plat te treden!
O zalig Bethlehem! Gy, onder Judaas steden
de kleinste! maar by God meer dan de heemlen groot!
O diep verneêrd verblijf, waar de ongerepte schoot
der koninklijke Bruid des werelds Heiland baarde!
Hy, die den hemel heeft ten troon, ten voetbank de aarde,
gaat, menschenkind! u voor in zelfvernietiging,
en openbaart zich arm, zachtmoedig en gering!
Aanbid de vrucht Uws buiks, gezegendste der Vrouwen!
Komt, Oosterwijzen! hier den Hemelgod aanschouwen!
Spoedt Herders! werpt u neêr voor Davids Heer en Zoon,
niet in de schittring van d’ Aartsvaderlijken troon,
maar liggende in de krib, met doeken omgewonden,
in ’t schaamle Bethlehem! Doch de Engelen verkonden
zijn glorie! ’t Geestendom, daar ’t op onze aarde staart,
looft in de heemlen God in ’t lichaam geopenbaard!
God met ons! God gezien! God onder menschen wonend,
en in de zwakheid zelf des lijdens Almacht toonend!
Wie is Hy, die daar komt van ’t schaamle Nazareth?
Het is de Heilprofeet, voorzegd in ’t Boek der Wet!
Wie is Hy, die daar komt, ontbloot van machtvertooning?
op ’t veulen rijdende des jokdiers? Ziet, uw Koning
o Juda! ziet, uw Heil! o Sion! ziet den Mensch!
den Godmensch, Isrels Hoop, en aller Heidnen Wensch!
Hosanna, Davids Zoon! Hosanna in den hoogen!
Gezegend die daar komt Bethanië uitgetogen!
Hosanna! uit den mond der kindren stijgt Uw lof,
- ↑ Virg. Ecloga IV. Tac. Hist. V Suet. in Vespas.