Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/387

Deze pagina is proefgelezen
om Hem eer en dank te brengen,
om Hem stroomen lofs te plengen
uit een overstelpt gemoed!
Hem, die nimmer zeegnensmoede
my voor d’ ergsten slag behoedde,
vloei’ de zangtoon! Hy is goed!

Ja! Hy hoorde, toen uw sponde
me in de zielsverzuchting zag
van de siddring voor een wonde,
die geen balsem heelen mag!
Zijn verhooring mocht ons blijken!
Dood en ziekte moest bezwijken!
Uit de duisternis rees licht!
Hy, de Heiland, de Albehoeder
sterkte, redde, maakte u moeder……
van een thands verengeld wicht.

Dierbre! een traan bedaauwt uw oogen!
’k Schrei met u! weêrhoud ze niet!
Maar het harte steeds ten hoogen!
vol van weemoed, geen verdriet!
’t Geen Zijn liefde ons heeft gegeven
voerde Hy niet uit het leven,
maar ten leven zalig in!
’t Geen één uur ons hier verheugde,
heeft thands eeuwge hemelvreugde,
zielsbedroefde hartvriendin!

O! wat weldaân, by het lijden
van het anstig oudrenhart!
O! wat goddelijk verblijden,
by de zielverscheurbre smart!
Ach! wy zagen ’t telgjen leven!
Onze lippen mochten kleven
aan zijn nog bezielden mond!
en wy mochten in zijn trekken
’t onbeschrijfbre merk ontdekken,
dat een kind van God verkondt!

’t Oudrenharte zag hem leven,
zag hem lijdend, stervend, dood!