Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/393

Deze pagina is proefgelezen


Die Gekruiste, die Verwonde,
die tot vloek gemaakte en zonde
is de Temmer van de hel,
is de Vorst der hemelignen
is de Schepper aller dingen,
is de God van Israël!

Ja! verneemt het, heel gy aarde!
Wat der tijden volheid baarde;
menschenzonen! komt en ziet!
’t Is Gods woord, dat hier vervuld wordt!
’t Is Gods raad, die hier onthuld wordt!
’t Is God wil, wat hier geschiedt!

Voor de zonden der Verkoornen,
in hun strafschuld gantsch verloornen,
levert God Zijn’ eigen Zoon;
en Hy stelt op d’eigen stonde,
al den grouwel van de zonde,
al Zijn zondaarsmin ten toon!

’t Recht van God, op ’t felst geschonden,
eischt voldoening van de zonden,
maar zijn bloed koopt zondaars vrij!
Ziet! Gerechtigheid tot vrijspraak mede,
stemmen hiet tot vrijspraak mede,
naar de aloude profecij.[1]

Daartoe kwam dat Woord op aarde,
dat de Maagd te Bethlem baarde,
spruit en Hoofd van Davids huis!
om te dienen, om te lijden,
om ten bloede toe te strijden,
om te sterven aan het kruis.

Ach! die oogen, die ’t aanschouwen!
Ach! die teedre, zwakke vrouwen,
die van verre staan en ’t zien!
Ach! wat tranen! ach! wat klagen!
Want de Herder werd geslagen,
ende onstelde schapen vliên!

  1. s. LXXXV.: 11.