Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/405

Deze pagina is proefgelezen
  Van triumfzanggalmen,
  van Hosannapsalmen,
   davere ’t Heelal!
  God is opgevaren!
  Met gejuich der scharen!
   met bazuingeschal!




PINKSTERZANGEN
I.

Niemand kan zeggen Jesus den Heere te zijn
dan door den Heiligen Geest
1 Cor. XII: 3.
Een Pinkstergalm, ontsprongen aan de snaren
van d' Isrelliet, die zijn Messias vond!
Eer zij den Geest, die 't alles kwam verklaren,
wat de Oude Schrift van 't Rijk des Heils verkondt!
Eer zij den Geest, door wien wy 't lich ontfingen,
die levend maakt, en levendigen sterkt!
O! dat van Hem Hy-zelve ons leer' te zingen,
die 't heilgeloof in onze harten werkt!
't Is deze Geest, die op de waatren zweefde,
aleer het licht zich afscheidde uit den nacht.[1]
God sprak, Hy blies! en alle schepsel leefde,
dat voor het Woord te voorschijn was gebracht![2]
Dat is de Geest, die op de Apostlen daalde
op 't Pinksterfeest van Sinaïs verbond!
Dat is de Geest, wiens vuurdoop hem bestraalde;[3]
Hy kwam; Hy blies! De Christenkerk bestond!
o wonderdag! o dag der Eerstelingen
van gaven, hier des hemels, niet der aard!
o hoogtijdsdag, waarvan de Zienders zingen,
aan wie de Geest Zijn toekomst heeft verklaard![4]
hoe zaagt gy dus op éénen stond volbrengen,
wat eeuwen lang verlangd werd en voopspeld!
en over 't volk de volle stroomen plengen
der heilfontein, die uit Godsstad welt?[5]

  1. Gen. I: 2, 3.
  2. Ps. XXXIII: 6.
  3. Luc. III: 16.
  4. Hand. II: 16 en volg.
  5. Openb. XXII: 1. Zach. XIII: 1. XIV: 8.