Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/41

Deze pagina is proefgelezen
Daar wordt de eedle jeugd vóór ’t strijden heem gezonden,
op dat zy, zoo de Griek door ons geweld ontbonden,
daar hulp en veiligheid of nieuwe krachten zocht,
zijn laatste poging in zijn bloed versmoren mocht,
en de onzen redden uit den drang der zeegevaren.
Maar anders moest de wil der Goden zicht verklaren!
De zege had zich nu aan ’s vijands zij gehecht,
en hy, nog afgemat van ’t bloedige gevecht,
springt straks zijn kielen uit en schaart in nauawe kringen
zich om het eiland rond; dat onzen jongelingen
geen uitkomst overblijft, noch wegen om te vliên.
Zy zoeken in dien nood nog wederstand te bieên
met vlugge pijl op pijl en pletterende steenen;
maar alles is vergeefsch: hun doodsuur is verschenen.
De vijand valt op eens vereenigd op hen aan
(onmachtig dit geweld nog langer te weêrstaan)
en staakt ze allen aan zijn voet zieltogend zijn gezonken.
Uw zoon barst middlerwijl in bitt’re tranen los:
van op een heuveltop naby het golfgeklots
had hy op ’t moordtooneel zijn benden gâ geslagen.
Nu ziet hy ijzend neêr op d’ afgrond onzer plagen
en scheurt, van wanhoop dol, het vorstelijk gewaad
aan stukken, geeft bevel tot d’ aftocht, en verlaat
het slagveld, om met ons op ’t spoedigste te vluchten.
Die mare hadt gy nog bij al uw ramp te duchten!

ATOSSA.

o Goôn! wat valsche hoop hebt gy ons aangeboôn!
Is dit, is dit de wraak voor d’ onvergeetbren hoon,
dien ’t wijdberoemd Atheen ons eenmaal deed weêrvaren?
Of heeft geen bloed genoeg van Perziaansche scharen
op ’t ons noodlottig veld van Marathon gevloeid?
En moest dan, als mijn zoon dien schandvlek zoo vervoeid
poogt uit te wisschen, een nog schrikbrer onheil volgen?
Ach! meld my waar het lot, op de onzen zoo verbolgen,
der schepen overschot voor ’t minst belanden deed?

DE BODE.

De hoofden stelden zich ter wilde vlucht gereed,
en vliên, op willekeur van golf en wind gedreven.