Deze pagina is proefgelezen
Alleen in de verte der Oosterluchtkimmen,
zien Wijzen van vreemden, van onjoodschen stam,
de sterre des Konings uit Jacob ontglimmen —[1]
ja! de eeuwlang Gewenschte der Heidenen kwam![2]
De Zoon werd gegeven, het Kind werd geboren,
en de Opgang van Boven sproot uit, en verscheen![3]
En herders! o gy, tot Zijn schapen verkoren,
wat hoordet, wat zaagt ge, waar spoeddet gy heen?
Naar Bethlehem Ephratha, de erflijke woning
van Boöz, en Jese, en Davids geslacht!
aldáár is geboren, de Herder, de Koning,
te Bethlem, in Juda de minste geacht!
Dáár zaagt ge het Kindeke, in de doeken gewonden,
een kribbe, Zijn leger, — Zijn woning, een schuur!
(Daar was op heel de aarde geen andre gevonden
voor de Erfdochter Davids in barensnoodsuur!)[4]
Maar daarom vernamen Uw vreedzame velden
die hemelsche stemmen, by d’ afloop der nacht,
die Isrel de komst des Gezegenden meldden,
en ’t heil, door God-zelven op aarde gebracht!
Zy loven den Heiland, den Christus, den Heere,
den Zoon zonder aanvang, den Hemelschen spruit!
Zy brengen den Vader aanbidding en eere!
Zy roepen den raad van Zijn vreêverbond uit:
genade voor zondaars, in afval verloren,
behagen in ’t schepsel, dat weêrkeert tot stof!
Het Woord openbaart zich! het Kind is geboren!
Het Zaad is voldragen, voorzegd in den hof!
Gaat uit dan, o gy, de allereerste getuigen
der zaligheid Gods, die in ’t vleesch is gezien, —
die ’t eerst voor dat Kindeke uw knieën mocht buigen,
die ’t eerst dien Emmanuël hulde mocht biên!
Gy allen, tot trouw- en genadebetooning
van God, tot dien heildag verwachtend bewaard,
verkondigt aan Sion: uw God is uw Koning!
zien Wijzen van vreemden, van onjoodschen stam,
de sterre des Konings uit Jacob ontglimmen —[1]
ja! de eeuwlang Gewenschte der Heidenen kwam![2]
De Zoon werd gegeven, het Kind werd geboren,
en de Opgang van Boven sproot uit, en verscheen![3]
En herders! o gy, tot Zijn schapen verkoren,
wat hoordet, wat zaagt ge, waar spoeddet gy heen?
Naar Bethlehem Ephratha, de erflijke woning
van Boöz, en Jese, en Davids geslacht!
aldáár is geboren, de Herder, de Koning,
te Bethlem, in Juda de minste geacht!
Dáár zaagt ge het Kindeke, in de doeken gewonden,
een kribbe, Zijn leger, — Zijn woning, een schuur!
(Daar was op heel de aarde geen andre gevonden
voor de Erfdochter Davids in barensnoodsuur!)[4]
Maar daarom vernamen Uw vreedzame velden
die hemelsche stemmen, by d’ afloop der nacht,
die Isrel de komst des Gezegenden meldden,
en ’t heil, door God-zelven op aarde gebracht!
Zy loven den Heiland, den Christus, den Heere,
den Zoon zonder aanvang, den Hemelschen spruit!
Zy brengen den Vader aanbidding en eere!
Zy roepen den raad van Zijn vreêverbond uit:
genade voor zondaars, in afval verloren,
behagen in ’t schepsel, dat weêrkeert tot stof!
Het Woord openbaart zich! het Kind is geboren!
Het Zaad is voldragen, voorzegd in den hof!
Gaat uit dan, o gy, de allereerste getuigen
der zaligheid Gods, die in ’t vleesch is gezien, —
die ’t eerst voor dat Kindeke uw knieën mocht buigen,
die ’t eerst dien Emmanuël hulde mocht biên!
Gy allen, tot trouw- en genadebetooning
van God, tot dien heildag verwachtend bewaard,
verkondigt aan Sion: uw God is uw Koning!