Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/416

Deze pagina is proefgelezen


Wonderlijke! Raad! Almachtig!
Eeuwenvader! Vredeheer!
Aan den nacht des heils gedachtig,
vallen we in aanbidding neêr
voor den Meester van ’t heelal
in den Bethlehemschen stal!

Ja! ’t betaamt ons dáár te aanbidden
Gods in ’t vleesch gezienen Zoon!
In der arme herdren midden
d’ Erfgenaam van Davids troon!
Op Mariaas moederschoot,
d’ Overwinnaar van den Dood!

Die, na drie en dertig jaren,
aan een vloekpaal vastgehecht,
zich ook dáár zal openbaren,
Zoon van God, in macht en recht!
Van de kribbe tot aan ’t kruis
volgt en looft Hem, Jacobs huis!

Doch, wie zal Zijn woord gelooven!
Dit verstaat geen vleesch en bloed,
dat de Levensvorst van boven
voor verloren zondaars boet,
mensch, ja! kind wordt, lijdt en sterft,
en ons met Zijn bloed verwerft!

Maar Gods Englen in den hoogen,
die hem dienen dag en nachtm
steeds vervuld van mededoogen,
over Adams nageslacht,
zien het wonder, roepen ’t uit,
en aanbidden ’t Godsbesluit!

Maar het kuddeken op aarde,
’t Israël van God bemind,
dat Zijn woord in ’t hart bewaarde,
heeft, in ’t pasgeboren Kind,
zijn Verlosser in de ellend,
zijn verborgen God herkend!