Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/417

Deze pagina is proefgelezen


Een verborgen God, een Heiland,
is de God van Israël![1]
’t Heilgeloove, nimmer feilend,
merkt Zijn wonderbaar bestel!
Dat heel ’t schepsel tuige zij:
een verborgen God is Hij!

Tuigt het heemelen! Tuig het, aarde!
uit het niet hervoortgebracht!
Sints het Godsbesluit U baarde,
onderhouden door Zijn kracht!
Doch de hand, die ’t alles werkt,
blijft bedekt en onbemerkt!

Tuig het in Uw wisselingen,
o der eeuwen wentlend lot,
wiens door één gevlochten kringen
u zijn afgeperkt van God!
Maar Zijn wegen, Zijn beleid,
zijn omhuld in donkerheid!

Tuig het, Isrel! wien Hy stelde
tot een toonbeeld van genâ!
wien Zijn aangezicht verzelde,
dien Hy weidde, vroeg of spâ!
Ge ondervondt Zijn heilgebied,
maar het Wezen zaagt gy niet!

En gy, voorwerp Zijner zorgen,
Godskerk, over de aard verspreid!
In Uw Heer en Hoofd verborgen,
spreidt ook gy geen heerlijkheid,
aardschen glans, noch macht ten toon! —
gantsch inwendig zijt gy schoon![2]

Kleinste van Judéaas steden!
ja, ook gy getuigt hiervan!
Want uit U is voortgetreden
die alléén verlossen kan!
die van ouds is uitgegaan!
die nooit aanving te bestaan![3]

  1. Jes XLV: 15
  2. Ps. XLV: 14.
  3. Mich. V: 1.