Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/449

Deze pagina is proefgelezen
der Heidnen gordel is ontbonden,
hun bergen, zonder vastigheid!
De heuvlen hebben zich gebogen
voor ’s Heeren machwoord uit den hoogen,
zijn raadsbesluit van eeuwigheid.
’k Zag Rischataïms trots verdwijnen![1]
’k zag Midian! uw tentgordijnen
geschud, verstrooid, in ’t stof geleid.[2]

Op snelle paarden bracht Gy zegen,
o God! Uw wagens waren heil.
Gy kwaamt met macht den vijand tegen —
de diepe waatren stonden steil!
Was dan Jehova op de golven
van Schelfzee of Jordaan verbolgen?
Neen! ’t ii om d’ eed van ouds gedaan,
dat op d’ ontblooten grond der stroomen,
waar Pharao in om moet komen,
de stammen Isrels veilig gaan.

Om die ontzachtbre trouwbetooning,
greep barenssmert de bergen aan.
De zon stond stil in hare woning,
de maan, by Ajalon, bleef staan.
En Gy, o God van Alvermogen,
met uw gezalfden[3] uitgetogen
aan Isrels legerscharenspits!
Gy sloegt, by hagelsteengekletter,
’t hoofd Uwer vijanden te pletter
met donderslag en bliksemflits![4]

Ik heb dien dag van verr’ vernomen,
die aarde en hemel schudden zal.
als ge op de wolken af zult komen,
o Heer en Richter van ’t heelal!
Ik hoorde ’t en mijn krachten zonken;
’k werd aan mijn standplaats vastgeklonken;
mijn beendren smolten; ik verging……
en toch, wanneer Hy op zal trekken

  1. Richt. III: 8-10.
  2. Richt. VII: 13 en volg.
  3. Josua
  4. Josua X: 11.