Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/451

Deze pagina is proefgelezen

IN EENEN BIJBEL.

By ’t openslaan van ’t Boek der boeken
gedenk, o Christen! dag aan dag,
dat wie dat Woord wil onderzoeken,
geen eigen licht vertrouwen mag.
Geen menschenwijsheid zou hier baten,
geen vlijtige arbeid hier volstaan;
alle eigenwijsheid dient verlaten —
een ander oog moet opengaan.
Voor dat gen u dan begeeft tot lezen,
val, Christen! val uw God te voet!
en dat een heilig, heilzaam vreezen
zich meester maak’ van uw gemoed!
Vraag, eer gy verder gaat, een zegen!
Vraag oogen, ooren en een hart!
En — Jesus-zelve kome u tegen
in dit Zijn woord by vreugd en smart.

1835.




AAN DEN DICHTER CALISCH,
IN ANTWOORD OP EEN AAN MY GERICHT VERS.

Neen! ’k ben geen dwaalspoor ingetreden,
als ’k door Gods waarheidswoord geleid,
in ’t stof der aard heb aangeveden
voor des Gekruisten heerlijkheid!
Als ik den Goël hulde bood.
Verwinnaar over zonde en dood.

o Calisch! zoo mijn krachten zonken,
mijn ader stolde vóór den tijd,
mijn allerlaatste levensvonken
zijn aan een hooger zucht gewijd!
Sints Davids harplied voor mijn hert
geen dichtkunst bleef, maar waarheid werd.

Neen! ’k ben niet levende gestorven,
’k ben stervend levendig gemaakt,
als door genade, ook my verworven,
mijn boezemketen werd geslaakt;
als aan mijn oog de schel ontviel,
als ik een God vond voor mijn ziel!