Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/459

Deze pagina is proefgelezen


O! hy zong — uit de zucht, die nog leeft in zijn aadren,
schoon met mindere snelheid van dichterlijk bloed, —
dan eens Dichtkunst en Min, dan eens ’t lot zijner Vaadren,
of het land, eens dien Vaadren zoo gul en zoo groed,

Of den strijd tegen afgoôn, uit d’Eeuwtrots gesproten,
of, den lofzang den God aller heemlen ter eer; —
en (de hand van dien God had mijn zielsoog ontsloten!)
den Emmanuël, eindlijk, mijn Heiland en Heer!

Zweeg die lier voor altoos? En indien zy herleefde,
door de deining der Eeuw uit haar sluimring geschokt,
of omdat weêr een Adem de snaar overzweefde,
die heur zilvren tonen ten wederklank lokt.

Wat dan nog zou zy zingen? wat voorwerp zich kiezen
uit Verbeelding en — Waarheids onmetelijk veld,
daar zich aandacht en geest in den maalstroom verliezen
van wat telkens de dag aan zijn opvolger meldt?

Ziet? het vierde eener eeuw heeft zijn stonden doorvlogen,
sints ik aanving mijn hand aan de cither te slaan! —
Weggevloten jaren! herrijst voor mijne oogen!
o! geeft gy my de stof voor mijn maatgezang aan!

Ja, een stof voor mijn verzen, een grond voor mijn voeten,
van waar verder mijn oog in het rond moge gaan,
om aan d’ eindpaal der tijden een toekomst te ontmoeten,
die alleen van die tijden den loop leert verstaan!




’t Zijn vijf en twintig jaar! — ’t Kanon van Waterloo
bromt in mijne ooren nog, als toen de vlugge Boô,
met losgelaten toom van ’t slagveld afgezonden,
door Hollands steden rende; — en duizenden van monden
herhaalden wijd en zijd de ontzachelijke maar:
„’t Uur, dat der Volken lot beslissen moet! is dáár!
„De honderdduizenden ontmoeten zich, en botsen.
„De Pruissen naadren en de Britten staan als rotsen.
„Maar de Adelaar bezielt zijn benden, dol van moed.
„Oranje leeft, maar op de velden stroomt zijn bloed!”
En straks: „Triumf! geeft lof den God der legerscharen!