Deze pagina is proefgelezen
in ’t eind verscheurde; die èn roem èn verschen zegen
deed rijpen voor dit volk, uit alles wat ons tegen,
ja, ter vernieling scheen bestemd te zijn. GY eert,
als alles samenspant en ons vertrapt. GY weert
d’ omwentlingsstortvloed van ons af, o Neêrlands Herder!
Antwerpens citadel sprak dondrend Uw: „Niet verder!”
tot Galliër en Belg. En om d’ Oranjestam
(uw heilgeschenk op nieuw!) schaart Neêrland zich. Hy kwam,
hy zag, hy overwon. Tien afgeperkte dagen
door Uwe almachte hand! — de legers zijn verslagen,
en ’t onze keert gestuit, maar overwinnaar weêr! —
O roem der Ridders! geef als Christen Gode de eer!
deed rijpen voor dit volk, uit alles wat ons tegen,
ja, ter vernieling scheen bestemd te zijn. GY eert,
als alles samenspant en ons vertrapt. GY weert
d’ omwentlingsstortvloed van ons af, o Neêrlands Herder!
Antwerpens citadel sprak dondrend Uw: „Niet verder!”
tot Galliër en Belg. En om d’ Oranjestam
(uw heilgeschenk op nieuw!) schaart Neêrland zich. Hy kwam,
hy zag, hy overwon. Tien afgeperkte dagen
door Uwe almachte hand! — de legers zijn verslagen,
en ’t onze keert gestuit, maar overwinnaar weêr! —
O roem der Ridders! geef als Christen Gode de eer!
Als Christenridder! neen, van nu aan Christenkoning!
o zoon der Willems en der Frisoos, op wiens krooning
het Nederlandsche Volk in deze wallen wacht!
vertegenwoordiger van ’t dierbaarst Voorgeslacht!
heil zij dien dag! heil U, in ’t hart reeds ingehuldigd
der duizenden met liefde en eeden, U verschuldigd
en aan die Vaadren stam! Maar o! vergun de vraag,
aan wie haar in den naam des hoogsten Konings waag’:
hebt ge aan dien Heer alreede Uw kroon en troon verbonden,
die, in Zijn eigen bloed Verzoener onzer zonden,
het hart der Vorsten als der Volken proeft; den weg
van Volk en Koning in ’t aanbidlijk overleg
zijns nimmer feilbren Raads omvat; die met Uw Vaadren
(wier bloed, voor Christus veil, van Hem spreekt in Uwe aadren!)
oud-Neêrland samensmeedde in snoeren, sterker dan
partijschap breken kon, of dolle-Omwentlingsban?
Die God (Hy zy ook de uwe in rijkdom van genade,
als op uw stamhuis lag!) sloeg steeds uw paden gade!
Zijn oog was op U, ’t zij Ge, als pas gegeven Kind,
ten teeken waart van heil, toen ’t Fransche moordbewind
voor Neêrlands vestigingen de hoop vast gaf verloren,
en deinsde; — of, toen de Spruit de Czaars U werd geboren,
terwijl Gy dobberde op de waatren der Noordzee
(’t gebed van Nederland ging op die golven meê!)
verdreven Prinsentelg! — het zij Ge in ’t grootsch Brittanje
den degen gordde voor het heldenteelend Spanje,
of straks by Quatrebras en Waterloo! — of toen,
o zoon der Willems en der Frisoos, op wiens krooning
het Nederlandsche Volk in deze wallen wacht!
vertegenwoordiger van ’t dierbaarst Voorgeslacht!
heil zij dien dag! heil U, in ’t hart reeds ingehuldigd
der duizenden met liefde en eeden, U verschuldigd
en aan die Vaadren stam! Maar o! vergun de vraag,
aan wie haar in den naam des hoogsten Konings waag’:
hebt ge aan dien Heer alreede Uw kroon en troon verbonden,
die, in Zijn eigen bloed Verzoener onzer zonden,
het hart der Vorsten als der Volken proeft; den weg
van Volk en Koning in ’t aanbidlijk overleg
zijns nimmer feilbren Raads omvat; die met Uw Vaadren
(wier bloed, voor Christus veil, van Hem spreekt in Uwe aadren!)
oud-Neêrland samensmeedde in snoeren, sterker dan
partijschap breken kon, of dolle-Omwentlingsban?
Die God (Hy zy ook de uwe in rijkdom van genade,
als op uw stamhuis lag!) sloeg steeds uw paden gade!
Zijn oog was op U, ’t zij Ge, als pas gegeven Kind,
ten teeken waart van heil, toen ’t Fransche moordbewind
voor Neêrlands vestigingen de hoop vast gaf verloren,
en deinsde; — of, toen de Spruit de Czaars U werd geboren,
terwijl Gy dobberde op de waatren der Noordzee
(’t gebed van Nederland ging op die golven meê!)
verdreven Prinsentelg! — het zij Ge in ’t grootsch Brittanje
den degen gordde voor het heldenteelend Spanje,
of straks by Quatrebras en Waterloo! — of toen,