Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/477

Deze pagina is proefgelezen
bedrucht Haïti! om uw gronden,
in duizend opgesparde monden
verzwolgen en te niet gegaan.

De God der goden heeft gesproken:
Mijne is de bodem, waar ge op drukt!
Mijne is die damp, die gy doet rooken,
en in wiens kracht gy voorwaarts rukt!
Mijne is die schepping vol van wondren,
die gy doorwroeten moogt en plondren:
ja, wil de rijkdom der natuur
uw weet-, uw heersch-, uw roemdorst streelen,
zich dienstbaar stellen aan uw spelen, —
Mijne is de dag, de maat, de duur!

Verneemt het, Machtigen der aarde!
en gy, Verstandigen! geeft acht!
Zoo een lankmoedige Almacht spaarde,
hy heeft geen lust in Uwe kracht.
En ziet! op eens — de velden schudden,
de heuvlen huppelen als kudden, —
daar boort een ongeziene schicht
door ether heen of zwangre wolken,
dat voor het oog van ’s werelds volken
de hoog verheven ceder zwicht!

Wat nieuwe woeling op uw wallen,
Parijs? Wat taant uw Julijglans?
Hoe? de eerstgeboren Zoon gevallen
Gekromd de staf der Orléans?
De hoop van vastigheid en vrede,
die de uitgezochtste Staatskunst smeedde
voor Frankrijk en Euroop, geknakt?
De last van Staat- en Rustbehouder
van op den mannelijken schouder
op een vierjarig kind verzakt?

Hoe ligt de Koningstelg ter aarde!
Hoe is de held in ’t stof gelegd!
wien ’t wrekend citadelvuur spaarde
by ’t tergen, Neêrland! van uw recht;
die waar de hel haar Fieschis braakte,