Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/482

Deze pagina is proefgelezen
en aan Die is, Die was, Die wezen zal!
drieëenig God, die, Schepper van ’t Heelal,
zich menschen kocht ten scheppings-eerstelingen,
om voor den troon Zijn Godheid lof te zingen;
een lof, die nooit een Engel brengen mocht! —
door ’t bloed des Lams zijn zondaars vrijgekocht.




AAN EENE VRIENDIN,
IN DANK VOOR EENE DOOR HAAR VERVAARDIGDE KOPIJ EENS
GETEKENDE PORTRETS DOOR

COUWENBERG.


    „Ja, ’t is de Clercq! Hy spreekt, hy leeft!
    zijn binnenste gedachte zweeft
   op deze stout geschetste trekken.
    ’t Is meer dan houdign of gelaat,
    ’t is ’t hart dat in den boezem slaat,
wat hier de Kunst vermocht op ’t blank papier te wekken. —

    Hy is ’t, zoo, als hy denkt aan God,
    by een bevoorrecht levenslot,
   by ’s levens ernst en zoetheid tevens;
    zoo als hy ziet op gade en kroost,
    zoo als hy nadenkt, tucht en troost,
en ’t zalig zielsgeheim van d’ engen weg des levens.”

    Met de opgetogenheid eens kinds
    stond zoo de vriend voor ’t beeld zijns vrinds,
   dat ’s kunstnaars potloodstrepen teelden,
    en gaf den God des hemels lof,
    die ’t door Zijn adem levend stof
’t vermogen schenken kon om leven na te beelden.

    Maar meer! een vlugge vrouwenhand
    voelt zich bezield, voelt zich bestand!
   Zy grijpt de stift, en zet zich neder.
    En ziet! ook haar genieblik had
    eens broeders ziel diep opgevat, —
zy geeft hem op ’t papier ten tweeden male weder.