Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/483

Deze pagina is proefgelezen


    En ’t werk dier stout bestierde stift
    zend zy den boezemvriend ter gift! —
   wat heeft h y om haar recht te danken
    voor d’ eedle kunst- en vriendschapsvrucht?
    Niet half genoeg waar’ ’t voor zijn zucht,
al plengde hy een stroom van frissche citherklanken.

    Neen! hier volstaat slechts ’t echt gevoel
    van mildheid, zonder ander doel
   dan ’t lieflijk voorrecht van verplichten!
    uit zulk een bron een zulke gunst
    is meer dan eerbewijs of kunst.
Gedwee erkent de mijne deze kamp te zwichten.

1843.





AAN DEZELFDE,
IN ANTWOORD OP EEN GESCHENK VAN FIJNEN WIJN.


Wat voert het edel druivenbloed
uit vriendschaps milde hand ontvangen,
(den lof wel waard van dichterzangen!)
voor beeld of denkbeeld me in ’t gemoed,
opdat ik met een trek der pen
’t vereend dichtgeschenk erkenn’?

Een sap, van allen smaak beroofd,
de als waterdroppel neêrgezegen,
ten wortel ingezogen regen
wordt, door den zonnegloed gestoofd,
tot malschen wij. Aan Canaas disch
hernieuwt zich die geheimnis.

Zoo is wat de aard verkwikkendst biedt,
waar ’t hart zich voelt, slechts smaakloos water,
dat met gemurmel of geklater
in d’ Oceaan der eeuwen vliet.
Maar heiligt Christus een ons zijn,
zoo wordt dat water hemelwijn.

Wordt zelfs de traan, tot Hem geschreid,
hoe zilt, niet zoet en balsemvloeiend,
en ja (Zijn bloed ons hart besproeiend!)