Deze pagina is proefgelezen
Zie de spruiten van uw spruiten om uw feestdisch eens geschaard,
als na vijf en twintig jaren weêr uw echtheil wordt gevierd,
als een gouden bruiloftseerkroon eens uw zilvren haren siert.
Maar by alles, waar Gods vrijmacht uwe ziel meê overgiet,
houdt Ge uws harten schat voor oogen in een hooger heilverschiet!
als na vijf en twintig jaren weêr uw echtheil wordt gevierd,
als een gouden bruiloftseerkroon eens uw zilvren haren siert.
Maar by alles, waar Gods vrijmacht uwe ziel meê overgiet,
houdt Ge uws harten schat voor oogen in een hooger heilverschiet!
Daar zal ’t eeuwig bruiloft wezen, eeuwig blijdschap, eeuwig lof,
waar voor Hem, die overmocht heeft, alles neêrbuigt in het stof.
Waar de Hemelharpenaren, waar de schaar die niemand telt
en de gouden cithersnaren haars Verlossers Naam vermeldt.
Waar het bliksemt in hun handen van het schudden van den palm.
waar het dondert in hunen keelen van den daverenden psalm:
„zij aan ’t Lam dat voor ons bloedde lof en dank in eeuwigheid,
„die tot koningen ons heiligt, ons tot priesters heeft bereid.”
Waar by ’t knielend nederwerpen aller kroonen voor den troon
van d’ op Golgotha Geslachten, van den ongeschapen Zoon,
opengaan al uw fonteinen, eeuwge Liefde, liefde Gods,
aller liefde en alles levens eeuwge Bron en eenge Rots!
Daar, daar zingt men van die liefde, die zich willig overgaf
aan de smerten van den kruisdood, aan de diepten van het graf,
aan den eisch van ’t Godlijk strafrecht, aan den banvloek van die Wet,
tusschen God en d’ overtreder onverbrekelijk gezet.
Daar, daar zingt men van de wegen, door den Herder toebereid
aan de schapen Zijner weide tot hun volle zaligheid;
van de paden, afgewogen naar ’t onfeilbaar heilbestek;
van die schapen, tevens zondaars, tevens heilgen zonder vlek;
van het manna dat zy aten, van de tuchtroê die ze sloeg,
van de tranen die zy schreiden, van de ontferming die ze droeg;
van het voorgenot des Hemels, hun gegund soms op deze aard,
met de smart van ’t vreemdlingswezen wondergoed en wijs gespaard: —
maar van God steeds in dat alles, van Zijn grootheid, van Zijn Naam,
van des Vaders, van des Goëls, van des Troosters lof te zaam.
waar voor Hem, die overmocht heeft, alles neêrbuigt in het stof.
Waar de Hemelharpenaren, waar de schaar die niemand telt
en de gouden cithersnaren haars Verlossers Naam vermeldt.
Waar het bliksemt in hun handen van het schudden van den palm.
waar het dondert in hunen keelen van den daverenden psalm:
„zij aan ’t Lam dat voor ons bloedde lof en dank in eeuwigheid,
„die tot koningen ons heiligt, ons tot priesters heeft bereid.”
Waar by ’t knielend nederwerpen aller kroonen voor den troon
van d’ op Golgotha Geslachten, van den ongeschapen Zoon,
opengaan al uw fonteinen, eeuwge Liefde, liefde Gods,
aller liefde en alles levens eeuwge Bron en eenge Rots!
Daar, daar zingt men van die liefde, die zich willig overgaf
aan de smerten van den kruisdood, aan de diepten van het graf,
aan den eisch van ’t Godlijk strafrecht, aan den banvloek van die Wet,
tusschen God en d’ overtreder onverbrekelijk gezet.
Daar, daar zingt men van de wegen, door den Herder toebereid
aan de schapen Zijner weide tot hun volle zaligheid;
van de paden, afgewogen naar ’t onfeilbaar heilbestek;
van die schapen, tevens zondaars, tevens heilgen zonder vlek;
van het manna dat zy aten, van de tuchtroê die ze sloeg,
van de tranen die zy schreiden, van de ontferming die ze droeg;
van het voorgenot des Hemels, hun gegund soms op deze aard,
met de smart van ’t vreemdlingswezen wondergoed en wijs gespaard: —
maar van God steeds in dat alles, van Zijn grootheid, van Zijn Naam,
van des Vaders, van des Goëls, van des Troosters lof te zaam.
Ook uw stem eens zal daar juichen, dierbre Bruidegom en Bruid!
ook uw dankgalm eens zich mengen aan der heemlen maatgeluid.
Daar, zoo ’t Boek der Heilbesluiten van d’ oneindig wijzen God,
voor zijn Zaligen ontsloten, al de gangen van hun lot
voor hun oogen zal onthullen in hun speling en verband,
op zal heldren in hun diepten voor een zondenvrij verstand,
zal de stond, herdacht op heden, met geen eeuwen ondergaan,
ook uw dankgalm eens zich mengen aan der heemlen maatgeluid.
Daar, zoo ’t Boek der Heilbesluiten van d’ oneindig wijzen God,
voor zijn Zaligen ontsloten, al de gangen van hun lot
voor hun oogen zal onthullen in hun speling en verband,
op zal heldren in hun diepten voor een zondenvrij verstand,
zal de stond, herdacht op heden, met geen eeuwen ondergaan,