Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/490

Deze pagina is proefgelezen
    hoe zal een billijk nageslacht
    van uw verheven dichterkracht,
   van uw verheevner ziel gewagen,
   en ’s lands geschiedrol ondervragen
    voor ’t geen dit Neêrland voor U was,
by uwer dagen leed, by uwer beendren asch!

   De naneef, ja! hy zal het lezen,
   tot welk een zwerversleed verwezen,
    met welke taal, gesleept door slijk,
    der dichtren koning, Bilderdijk,
   een pest gelijk, werd uitgesloten,
   een ban gelijk, werd uitgesloten
    van Neêrlands duur gekochten grond,
omdat hy trouw aan God en d’ eed der Nassaus stond.

   De naneef, — blozend moog hy ’t lezen!
   toch mag hy niet verwonderd wezen
    dat, waar onzaalge burgertwist
    in de ongestuime boezems gist,
   de driften, eenmaal dol aan ’t rennen,
   voor palm noch lauwer eerbied kennen,
    en Riddelijke dichtermoed
met smaad en ballingschap en afkeer werd geboet.

   Of zoo hy ’t, verder, vindt beschreven,
   hoe meer dan eenmaal in een leven,
    zoo rijk aan tranen, foltring, nood,
    door zijner kindren vraag om brood
   dat leeuwenhart werd opgereten,
   en ’t schor geluid van wanhoopkreten
    die keel ontperst, by wier muzijk
de nachtegaal van ’t woud, de zwaan der fabel wijk’.

   Laat hem ook dit geen opzien baren!
   Een lot zoo menigwerf ervaren
    door Dichtkunsts fierste puiksieraân!
    van aller hoofd, Homerus, aan,
   tot wat, Homeer der Portugeezen,
   Camoëns! [1] uw eereloon moest wezen,

  1. Men spreke uit: Camoins.