Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/492

Deze pagina is proefgelezen
   maar Neêrlandsch volk geen stem doet hooren:
   „Zij menschvergoding afgezworen!
    „maar, waar van Dichtkunst spraak mag zijn,
„zoo roemt niet, volkeren! want Bilderdijk is mijn!”—

   Zie daar, waarvan de nageslachten
   eens zullen rekenschap verwachten,
    waar ’t jonge Holland bovenal
    eens voor verdagvaard worden zal;
   dat jonge Holland, aan zijn streven
   verschuldigde eer bevoegd te geven,
    bestond er eenmaal zielsgevoel
ook voor des Dichters kunst, maar meer nog voor zijn doel.

   Zijn doel? zijn zucht? — Van uit de oorden
   waar stroom op stroom van waarheidswoorden
    zich uitgiet in de zee van lof,
    die tot God oprijst uit het stof; —
   van daar, zoo ooit herinneringen
   nog ’t hart der zaligen doordringen,
    vraagt u de Dichter roem noch recht,
maar dat ge aan dit woord toch geen gehoor ontzegt!

   Aan dit zijn woord, o Neêrlands zonen!
   u toegekend in duizend tonen
    van meer dan aardschen poëzy,
    van ziel- en Englenmelody:
   „Uw taal, uw Godsdienst (wat verander’!)
   „ziedaar uw heil- en zegestander!
   „verzaak ze voor geen god der Eeuw,
„en voorts, blijf wakend op de stem van Judaas Leeuw!”

   En ook tot U, doorluchte Koning!
   sprak, niet met ijdle praalvertooning,
    de Dichter, gloeiend voor uw huis
    van CHRISTUS komst, van CHRISTUS kruis!
   Tot U, wiens wieg hy heeft bezongen,
   wien, als uw roem zweefde op de tongen,
    van Taag-, tot Theems- en Sennesboord,
zijn hart steeds heeft verzeld met bede en harpakkoord!

   Met bede en harpakkoord, — met liefde,
   die, wat des Dichters hart ook griefde,