Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/513

Deze pagina is proefgelezen
vergund heb, of bedrog of list gekweekt !
Zoo zal de oprechtheid van mijn wegen blijken.
Of, zoo mijn gang is afgeweken, zoo
mijn hart de lust gehoorzaamd heeft der oogen,
en aan mijn handen onrecht heeft gekleefd,
zoo moet hetgeen ik zaaide een ander eten,
en uitgeworteld worden mijn plantsoen.
Indien mijn hart verlokt werd tot de huisvrouw
mijns naasten, en 'k geloerd heb aan zijn deur,
(afgrijslijk is die misdaad voor mijn Rechter,
een snoode schenddaad, der verfoeiing waard,
een vuur, het merg verteerend in 't gebeente,
en have en goed vernielend tot den grond!)
zoo moog mijn huisvrouw malen voor een ander,
zoo kromm' zich over haar een vreemde man!
Indien ik van mijn knecht of van mijn dienstmaagd
het recht verkort heb of den eisch versmaad,
(want wat zou dan mijn deel zijn, als God opstond?
Als Hy bezoeking deed, wat antwoordde ik?
Heeft niet die my gemaakt heeft hem geschapen?
Bracht niet een zelfde moederklei ons voort?)
zoo ik aan d'arme ooit zijn broodsbegeerte
onthield, of de oogen van de weduw liet
versmachten, of voor my alleen mijn bete
gesneên, en niet gedeeld heb met den wees —
neen! 'k was hem van mijn jonkheid aan een vader,
en van mijn moeders schoot af aan een vriend. —
Zoo 'k ooit een mensch liet trantlen van de koude,
en my de naakte ooit vond meêdoogenloos!
Gezegend hebben my veeleer zijn lenden,
die mijner lammren vacht verwarming schonk,
Zoo 'k ooit, die weêrloos was, ben aangevallen,
om dat het strenge recht my gunstig was,
zoo vall' mijn schouder uit van zijn gewrichten,
zoo vall' mijn arm te pletter uit zijn pijp.
Want Gods gericht was my een schrik, Zijn hoogheid
steeds voor mijn oog, en Zijn geduchte toorn!
Indien ik 't goud gezet heb tot mijn sterkte,
of tot het zilver heb gezegd : mijn hoop!
Zoo 'k ooit mijn hart verheven heb in blijdschap,