Deze pagina is proefgelezen
HET LIED VAN MOSES.
„En ik zag een glazen zee, met vuur gemengd, en die de
overwinning hadden van het Beest en van zijn beeld, en van
zijn merkteeken, en van het getal Zijns Naams, welke stonden
aan de glazen zee, hebbende de citers Gods ; en zij zongen het
gezang van Mozes den dienstknecht Gods, en het gezang
des Lams."Openb. XV:2, 3.
overwinning hadden van het Beest en van zijn beeld, en van
zijn merkteeken, en van het getal Zijns Naams, welke stonden
aan de glazen zee, hebbende de citers Gods ; en zij zongen het
gezang van Mozes den dienstknecht Gods, en het gezang
des Lams."Openb. XV:2, 3.
’k Zal van Jehovah, mijn Bevrijder,
het lied doen galmen uit mijn mond.
Hy heeft het paard en Zijn berijder
ter neêr geslingerd tot den grond.
Hy is mijn God, mijn Roem, mijn Zege,
de God mijns vaders! ’k Geef Hem eer.
Dat de aarde zich van schrik bewege!
Zijn Naam is Held. Zijn Naam is Heer.
het lied doen galmen uit mijn mond.
Hy heeft het paard en Zijn berijder
ter neêr geslingerd tot den grond.
Hy is mijn God, mijn Roem, mijn Zege,
de God mijns vaders! ’k Geef Hem eer.
Dat de aarde zich van schrik bewege!
Zijn Naam is Held. Zijn Naam is Heer.
Het volk van Cham met ros en wagen
het zeepad dreigend ingetreên. —
zy zijn gevallen, daar wy ’t zagen,
zy zijn gezonken als de steen.
Ik zal van hulp en uitkomst spreken.
Uw rechterhand heeft ze verplet.
Gy hebt hun lijken tot een teeken
aan de oevers der Schelfzeee gezet.
het zeepad dreigend ingetreên. —
zy zijn gevallen, daar wy ’t zagen,
zy zijn gezonken als de steen.
Ik zal van hulp en uitkomst spreken.
Uw rechterhand heeft ze verplet.
Gy hebt hun lijken tot een teeken
aan de oevers der Schelfzeee gezet.
De wateren, in twee gekloven,
de waatren stonden op een hoop
by ’t licht des vuurkoloms van Boven, —
en zie! de Zon hernam haar loop……
daar sprak de vijand: „’k Zal vervolgen!
„’k Zal koelen aan dat volk mijn moed.
„Mijn zwaard is dorstig en verbolgen.
„Opslorpen zal mijn zwaard hun bloed.”
de waatren stonden op een hoop
by ’t licht des vuurkoloms van Boven, —
en zie! de Zon hernam haar loop……
daar sprak de vijand: „’k Zal vervolgen!
„’k Zal koelen aan dat volk mijn moed.
„Mijn zwaard is dorstig en verbolgen.
„Opslorpen zal mijn zwaard hun bloed.”
O God! Gy bliest! ’t Zijn golven weder,
en — der Egiptenaren dood!
Zy storten in de diepte neder!
Zy kleefden aan den grond als lood.
Wie is als Gy, o God der goden?
Wie is als Gy, geducht in macht?
en — der Egiptenaren dood!
Zy storten in de diepte neder!
Zy kleefden aan den grond als lood.
Wie is als Gy, o God der goden?
Wie is als Gy, geducht in macht?