Deze pagina is proefgelezen
neêrgezet thands, en voor eeuwig, opgelost in eeuwge vree, —
aan den oever dier kristallen, maar met vlam gemengde zee,
die Joannes van op Patmos met des geestes oog vernam,
zingt men nog het lied van Moses, maar ter eere van het Lam,
van het Lam, den Leeuw uit Juda, Offeraar en Lam te zaam.
’t Heil van God, in ’t vleesch gekomen, is Zijn nooit volprezen naam.
aan den oever dier kristallen, maar met vlam gemengde zee,
die Joannes van op Patmos met des geestes oog vernam,
zingt men nog het lied van Moses, maar ter eere van het Lam,
van het Lam, den Leeuw uit Juda, Offeraar en Lam te zaam.
’t Heil van God, in ’t vleesch gekomen, is Zijn nooit volprezen naam.
Van dien Heiland, dien Bevrijder, zingt de hemel, zinge de aard!
Lof, aanbidding, alverloochning, is Hy hier en eeuwig waard.
Goël, Hy, uit zwaarder dwangjuk dan Egiptes dienstbaarheid,
die geduchter dan de golven der Schelfzee ten voetpad scheidt;
die een pad vond voor verloornen door de diepten van den dood;
die door moeilijke woestijnen laaft met waatren, zelf het Brood.
Dat we U volgen, goede Herder! groote Leidsman, Koning, Heer!
(trek ons genadekoorden!) op de schudding van het meir,
by Uw zielstrijd in d’ Olijfhof, Uw verhooging aan het kruis,
door den nacht der doodsvallei eens naar het Vaderlijke huis.
Lof, aanbidding, alverloochning, is Hy hier en eeuwig waard.
Goël, Hy, uit zwaarder dwangjuk dan Egiptes dienstbaarheid,
die geduchter dan de golven der Schelfzee ten voetpad scheidt;
die een pad vond voor verloornen door de diepten van den dood;
die door moeilijke woestijnen laaft met waatren, zelf het Brood.
Dat we U volgen, goede Herder! groote Leidsman, Koning, Heer!
(trek ons genadekoorden!) op de schudding van het meir,
by Uw zielstrijd in d’ Olijfhof, Uw verhooging aan het kruis,
door den nacht der doodsvallei eens naar het Vaderlijke huis.
1846.
HAGAR.
Wat wondren zaagt ge al niet, woestijnvorstin van 't Oosten!
een grond vereeuwigen, dien 's hemels vuren roostten
tot ééne onoverzienbre, één waterlooze zee
van golven steen en rots, tooneel van schrik en wee,
verlatenheid en dorst en zonder laafnis sterven! —
Wat hebt ge al in die lucht, die d' ademtocht doet derven
aan wat dáár adem zoekt, den stormwind vaak gezien
zich als aan ketenen ontwringend; niet slechts dien,
waarvoor de reiziger 't gelaat verbergt in de aarde,
tot dat de gruiskolom, die wervlend zich vergaarde
by 't loeien van den reus, voorbijgerold zal zijn!
Nog andre schuddingen bestookten uw woestijn,
aloud Arabië! 't Zijn zulken, die de scharen
opdreven, uit uw schoot, van landveroveraren.
Hier, langs uw noordergrens, trok Israël weleer,
omstuwd van teeknen Gods, naar 't erfland op en neêr,
de veertig jaren door ; — daar, twintig eeuwen later,
verhief de Saraceen met dweepend krijgsgeschater
zijn wapens, om aan de aard een half gekenden God
te brengen, en een keer in heel der volkren lot.
een grond vereeuwigen, dien 's hemels vuren roostten
tot ééne onoverzienbre, één waterlooze zee
van golven steen en rots, tooneel van schrik en wee,
verlatenheid en dorst en zonder laafnis sterven! —
Wat hebt ge al in die lucht, die d' ademtocht doet derven
aan wat dáár adem zoekt, den stormwind vaak gezien
zich als aan ketenen ontwringend; niet slechts dien,
waarvoor de reiziger 't gelaat verbergt in de aarde,
tot dat de gruiskolom, die wervlend zich vergaarde
by 't loeien van den reus, voorbijgerold zal zijn!
Nog andre schuddingen bestookten uw woestijn,
aloud Arabië! 't Zijn zulken, die de scharen
opdreven, uit uw schoot, van landveroveraren.
Hier, langs uw noordergrens, trok Israël weleer,
omstuwd van teeknen Gods, naar 't erfland op en neêr,
de veertig jaren door ; — daar, twintig eeuwen later,
verhief de Saraceen met dweepend krijgsgeschater
zijn wapens, om aan de aard een half gekenden God
te brengen, en een keer in heel der volkren lot.