Deze pagina is proefgelezen
Een moeder veler volken
ook zy! — Wel dekten eens verwarrende onheilswolken
de ster der moeder en des zoons, wanneer de dorst
der schroeiende eenzaamheid het leven in de borst
des jonglings, reeds ten grave als uitgestrekt, ging doven.
Maar neen! des Engels stem spreekt deernis uit van Boven.
Gy zult niet sterven, zoon uit Abram! De woestijn
heeft zich een oogenblik uw graf gewaand te zijn, —
die woesteny zal eens uw gloriën getuigen!
Voor u zal stam aan stam het hoofd met eerbied buigen
by ’t gonzen van uw boog, o Schutter! Vrij en fier
plant, kennende zijn bloed, de zwervende Arabier
uw naam voort en uw beeld, Zijn hand is tegen allen.
Geen menschlijk bondgenoot, die hem te beurt zal vallen, —
het dier slechts in zijn dienst! geen koutertrekkende os,
geen jacht- of huishond, — maar zijn kemel en zijn ros.
ook zy! — Wel dekten eens verwarrende onheilswolken
de ster der moeder en des zoons, wanneer de dorst
der schroeiende eenzaamheid het leven in de borst
des jonglings, reeds ten grave als uitgestrekt, ging doven.
Maar neen! des Engels stem spreekt deernis uit van Boven.
Gy zult niet sterven, zoon uit Abram! De woestijn
heeft zich een oogenblik uw graf gewaand te zijn, —
die woesteny zal eens uw gloriën getuigen!
Voor u zal stam aan stam het hoofd met eerbied buigen
by ’t gonzen van uw boog, o Schutter! Vrij en fier
plant, kennende zijn bloed, de zwervende Arabier
uw naam voort en uw beeld, Zijn hand is tegen allen.
Geen menschlijk bondgenoot, die hem te beurt zal vallen, —
het dier slechts in zijn dienst! geen koutertrekkende os,
geen jacht- of huishond, — maar zijn kemel en zijn ros.
Zijn kemel! — ’t Levend schip, dat door de zandzeebaren
zijn koers houdt, rijk bevracht met keur van Oosterwaren, —
’t woestijnpaard, dat in ’t zaâl, hem door natuur gewrocht,
zijn ruiter rustig voert door d’ eindeloozen tocht,
hem knielend afwerpt en weêr opvangt, en, waar de oogen
vergeefs een waterdrop als uit te lokken pogen,
de karavane met zijn reuk ten dienste staat,
en wellen opspoort, die nog laven. Op de maat,
van dat de zon herrijst, vervolgt het dier te vrede
met onvertraagden vaart, met onverhaasten trede,
gelijk de kloknaald tikt, zijn’ weg, ten zij zich ’t lied
versnelle, waar ook hy gevoelig ’t oor aan biedt:
de klaagzang, niet altijd eentonig, van den drijver,
of wel, de lofzang van den pelgrim, vol van ijver
maar lijdzaam, die aan ’t eind van ’t onverkwikkend pad
Jerusalem zal zien, de onsterfelijke stad.
zijn koers houdt, rijk bevracht met keur van Oosterwaren, —
’t woestijnpaard, dat in ’t zaâl, hem door natuur gewrocht,
zijn ruiter rustig voert door d’ eindeloozen tocht,
hem knielend afwerpt en weêr opvangt, en, waar de oogen
vergeefs een waterdrop als uit te lokken pogen,
de karavane met zijn reuk ten dienste staat,
en wellen opspoort, die nog laven. Op de maat,
van dat de zon herrijst, vervolgt het dier te vrede
met onvertraagden vaart, met onverhaasten trede,
gelijk de kloknaald tikt, zijn’ weg, ten zij zich ’t lied
versnelle, waar ook hy gevoelig ’t oor aan biedt:
de klaagzang, niet altijd eentonig, van den drijver,
of wel, de lofzang van den pelgrim, vol van ijver
maar lijdzaam, die aan ’t eind van ’t onverkwikkend pad
Jerusalem zal zien, de onsterfelijke stad.
Zijn ros! — de roem van ouds, de vriend van zijn berijder
dat ros steeds, waar de spreuk van d’ Idumeeschen lijder
ter eer zijns Gods van zong: „Wie gaf het paard zijn kracht,
„zijn heldenhart? Wie heeft zijn hals bekleed met pracht
„van manen, golvende op den wind? Men ziet hem dansen
„gelijk een sprinkhaan, by de bliksemende lansen,
dat ros steeds, waar de spreuk van d’ Idumeeschen lijder
ter eer zijns Gods van zong: „Wie gaf het paard zijn kracht,
„zijn heldenhart? Wie heeft zijn hals bekleed met pracht
„van manen, golvende op den wind? Men ziet hem dansen
„gelijk een sprinkhaan, by de bliksemende lansen,