Deze pagina is proefgelezen
de Aartsvader, — als hy riep, voor God in ’t stof gebogen:
„Ach, dat ook Ismaël genâ vinde in Uwe oogen
„en leve!” Heeft die God van Abrahams gebed
ooit de ooren afgewend? De tijden zijn gezet,
waarin ook Ismaël den schedel diep zal buigen,
en van zijns broeders eer, verrukt van zin, getuigen.
Ge ontfingt, o Salomon! van dien vernieuwden zin
een eersteling uit den mond van Schebaas koningin!
Straks bracht Arabiën in Bethlems herderwoning
zijn wierook, myrrhe, en goud aan hooger Vredekoning, —
ook dit een eerstling slechts van ruimer heilverschiet,
wanneer, om Jesus naam en koninklijk gebied
te vieren, Sions stad van volkeren zal weemlen,
ja, van uw rammen meê, o Kedar! van uw keemlen,
Nebájoth, Midian, en Hefa! Welk een dag,
waarop ook Ismaël met Isaac hopen mag!
Wat tijden, vast voorzegd, van groote schuldvergeving,
van voor geheel deze aard volzalige herleving!
Wen Israël zal zien Wiens hart zijn hardheid brak,
Wiens zijde ’t met de speer der Heidenen doorstak,
en dan — den Christusmoord beschreiende aan Zijn voeten,
zich uit dien eigen mond op eenmaal hooren groeten
als d’ eerstgeboren weêr der volken: — wen zich daar,
voor de eigen voetbank Gods ontmoeten zal Barbaar
en Griek, Romein en Parth, het Zuiden en het Noorden,
en van den Ganges of tot Missisippis boorden
door elke natie, elken tongval, elk geslacht,
met daverenden dank de lof wordt uitgebracht:
Verzoening! Vrede op aard! In menschen welbehagen,
’t besluit van eeuwigheid voor de eeuwigheid voldragen!
Lof zij den Vader! lof aan ’t onbevlekte Lam,
dat, even groot, Zijn sterkte èn aflegde èn hernam!
En aan den Heilgen Geest, die de aard met heil beregent,
en uit de volheid Gods met levensstroomen zegent!
„Ach, dat ook Ismaël genâ vinde in Uwe oogen
„en leve!” Heeft die God van Abrahams gebed
ooit de ooren afgewend? De tijden zijn gezet,
waarin ook Ismaël den schedel diep zal buigen,
en van zijns broeders eer, verrukt van zin, getuigen.
Ge ontfingt, o Salomon! van dien vernieuwden zin
een eersteling uit den mond van Schebaas koningin!
Straks bracht Arabiën in Bethlems herderwoning
zijn wierook, myrrhe, en goud aan hooger Vredekoning, —
ook dit een eerstling slechts van ruimer heilverschiet,
wanneer, om Jesus naam en koninklijk gebied
te vieren, Sions stad van volkeren zal weemlen,
ja, van uw rammen meê, o Kedar! van uw keemlen,
Nebájoth, Midian, en Hefa! Welk een dag,
waarop ook Ismaël met Isaac hopen mag!
Wat tijden, vast voorzegd, van groote schuldvergeving,
van voor geheel deze aard volzalige herleving!
Wen Israël zal zien Wiens hart zijn hardheid brak,
Wiens zijde ’t met de speer der Heidenen doorstak,
en dan — den Christusmoord beschreiende aan Zijn voeten,
zich uit dien eigen mond op eenmaal hooren groeten
als d’ eerstgeboren weêr der volken: — wen zich daar,
voor de eigen voetbank Gods ontmoeten zal Barbaar
en Griek, Romein en Parth, het Zuiden en het Noorden,
en van den Ganges of tot Missisippis boorden
door elke natie, elken tongval, elk geslacht,
met daverenden dank de lof wordt uitgebracht:
Verzoening! Vrede op aard! In menschen welbehagen,
’t besluit van eeuwigheid voor de eeuwigheid voldragen!
Lof zij den Vader! lof aan ’t onbevlekte Lam,
dat, even groot, Zijn sterkte èn aflegde èn hernam!
En aan den Heilgen Geest, die de aard met heil beregent,
en uit de volheid Gods met levensstroomen zegent!
De moeder Ismaëls!
Op u een laatste blik!
Op u, te midden van dier steenwoestijnen schrik,
gy ongetrooste, gy door onweêr voortgedrevene,
aan zielsmart en ellende en wanhoop prijs gegevene!
Op u een laatste blik!
Op u, te midden van dier steenwoestijnen schrik,
gy ongetrooste, gy door onweêr voortgedrevene,
aan zielsmart en ellende en wanhoop prijs gegevene!