Deze pagina is proefgelezen
’t Is de Vrijdag, (in aanbidding noemt de Christenheid hem goed!)
’t Is de Vrijdag, waarop éénmaal algenoegzaam werd geboet
door den Zoon, ten zoen gegeven voor de doodschuld onzer ziel,
om nog hooger op te heffen als zy laag en grondloos viel.
’t Is de Vrijdag, waarop éénmaal algenoegzaam werd geboet
door den Zoon, ten zoen gegeven voor de doodschuld onzer ziel,
om nog hooger op te heffen als zy laag en grondloos viel.
Lieve! wat u toegesproken, toegezongen, toegebeên,
op den kruisingsdag uws Heilands, dan de vrucht diens dags alléén?
Al wat kostlijk, al wat troosten, zalvend, heelend, reddend is,
ligt verborgen in den rijkdom van de kruisgeheimnis.
’t Zij uw deel van jaar- tot jaarkring, dag aan dag, en stond aan stond,
steeds meer ingeleid te worden in de vastheid van ’t Verbond,
dat in ’t zoenbloed onverbreekbaar eenes menschgeworden Gods,
vaststaat voor ons, zwakke rieten, als een schaduwrijke rots.
’t Zij ons deel, geliefde Gade! dáár geplaatst van onzen God,
dáár te geven in Zijn handen ons en onzer kindren lot,
by het klimmen van de jaren, by het klemmen van de zorg,
starend op de hartwonde van een eindloos trouwen Borg,
op die voorspraak, waar elke aanklacht van den Vijand by verstomt,
opwaart ziende naar die wolken, op wier wagenen Hy komt,
Hem te leven, Hem te sterven. ’t AMEN voeg’ Hy-zelve er toe,
die gesproken en volbracht heeft! Dat Hy ’t geve! dat Hy ’t doe!
op den kruisingsdag uws Heilands, dan de vrucht diens dags alléén?
Al wat kostlijk, al wat troosten, zalvend, heelend, reddend is,
ligt verborgen in den rijkdom van de kruisgeheimnis.
’t Zij uw deel van jaar- tot jaarkring, dag aan dag, en stond aan stond,
steeds meer ingeleid te worden in de vastheid van ’t Verbond,
dat in ’t zoenbloed onverbreekbaar eenes menschgeworden Gods,
vaststaat voor ons, zwakke rieten, als een schaduwrijke rots.
’t Zij ons deel, geliefde Gade! dáár geplaatst van onzen God,
dáár te geven in Zijn handen ons en onzer kindren lot,
by het klimmen van de jaren, by het klemmen van de zorg,
starend op de hartwonde van een eindloos trouwen Borg,
op die voorspraak, waar elke aanklacht van den Vijand by verstomt,
opwaart ziende naar die wolken, op wier wagenen Hy komt,
Hem te leven, Hem te sterven. ’t AMEN voeg’ Hy-zelve er toe,
die gesproken en volbracht heeft! Dat Hy ’t geve! dat Hy ’t doe!
AAN VROUWE ALEIDA BEETS,
BY HET AFSCHEID NA ONS TWEEDE VERBLIJF TE HEEMSTEDE,
IN DEN ZOMER VAN 1847.
Lieve Echtvriendin des Herders dezer dreven,
eens in Gods gunst en milde menschenmin
ten levenshulp, ten levensheil gegeven, —
straks in Zijn dienst ter medestrijderin!
Hoe ruischt hier 't woord der Evangelieboodschap
te zoeter om die zoete harmony,
dat Englen-zelf gevallig bondgenootschap
van man en vrouw, van kerk en pastory,
dat schoon akkoord van 't heilbevel: „Gelooven!”
gelijk dáár zoo zieldoorschuddend klinkt,
met liefde en vreê die, uitgestort van Boven,
hier zalvingsvol door merg en nieren dringt.
Neen! ook ons hart zal nimmermeer vergeten —
eens in Gods gunst en milde menschenmin
ten levenshulp, ten levensheil gegeven, —
straks in Zijn dienst ter medestrijderin!
Hoe ruischt hier 't woord der Evangelieboodschap
te zoeter om die zoete harmony,
dat Englen-zelf gevallig bondgenootschap
van man en vrouw, van kerk en pastory,
dat schoon akkoord van 't heilbevel: „Gelooven!”
gelijk dáár zoo zieldoorschuddend klinkt,
met liefde en vreê die, uitgestort van Boven,
hier zalvingsvol door merg en nieren dringt.
Neen! ook ons hart zal nimmermeer vergeten —