Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/529

Deze pagina is proefgelezen

AAN MEVROUW DE DOUAIRIÈRE
VAN WEEDE VAN DIJKVELD, GEB. VAN LENNEP,
IN ANTWOORD OP EEN GESCHENK VAN BLOEMEN.


Schoon zijn, o Meer- en Bosch! uw mild gekweekte rozen!
haar edelaartig bleek, haar zacht aanspraakloos blozen;
zoo lieflijk voor het oog haar saam gehuwde kleur
als voor den ademtocht uw versche lindengeur!
Die kleur, — niet voor altoos blijft zy een lust der oogen.
Die geur, — hy is weldra tot enkel niet vervlogen!
maar wat tot hart en geest de bloemschakeering zegt,
door zusterlijke hand in Ruimzicht neergelegd,
verschiet niet noch vervliegt, — ’t blad en bloem van vruchten
by ’t ruischen van Gods Woord gekweekt voor hooger luchten.

1847.




AAN MEVROUW DE DOUAIRIÈRE
CALKOEN, GEB. VAN DE POLL,
IN ANTWOORD OP EEN GESCHENK VAN VRUCHTEN.

Neen! den druif van Ipenrode streeft geen moerbei van het Y
noch de heuschheid harer Vrouwe Ruimzichts zwakker zucht op zy.
Maar geen kampstrijd, zelfs van heuschheid, werd van weêrzy ook bedoeld.
Slechts by ’t uiten van een vriendschap, vast gegrond en diep gevoeld,
t’ zaam genieten van den rijkdom van eens Scheppers heerlijkheid,
t’ zaam verheffen van de liefde van een Heiland, neêrgeleid
in ’t omhulsel van den wijngaard, van den wijnstok, van den wijn,
die van hooge heilgeheimen teedre zinnebeelden zijn.

1847.



AAN EEN KUNSTENAAR,
MET EEN AFDRUK VAN MIJNE „ VIJF EN TWINTIG JAREN."

Gy roept het beeld der ziel op 't menschlijk aangezicht!
Het is des kunstnaars recht, het is zijn schoonst vermogen.
Maar wie ooit op de gaaf van dichter wenscht te bogen,
die drukke zelf zijn ziel in 't lied uit, dat hy dicht!