Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/533

Deze pagina is proefgelezen
Een kracht, niet langer thands om ’t woedend samenhorten
der raderen gevreesd, maar om het nederstorten
van bergen zilver in den afgrond dien ze ontsluit.
Voorts — trillingen alom, als met een dof geluid
van Titans, onder de aard hun ketenen beklagend,
of aan die ketenen met woeste wanhoop knagend:
vertwijflende Armoê, die geen God meer aanroept, Roof
en Opstand, Burgerhaat om Wan- en Ongeloof,
en ’t honderarmig kroost van Staatsveranderingen,
het menschdom teisterend terwijl ze elkaâr verdringen.
Wy hoorden reeds van ver na- tegen nagebuur
en bondgenoot in ’t veld, en — de Alpen spogen vuur!
Een chaos: strijd alom van worden en ontworden,
van duisternis enlicht, van stilstand en wanorden!
Orakels van den tijd! Wat wordt er van dien nacht?
en Wachter! welk een dag wordt aan de kim gewacht?

Wat dageraad breekt aan voor volkeren en kroonen?
Voor u (het eerst), voor u, mijn Vaderland? Betoonen
de teeknen dezes tijds zich gunstig voor ’t bestaan
van ’t plekjen duin en wier, den Westeroceaan
ontworsteld? o! Wat oord van ’s hemels welbehagen
weleer! wat plek van God gekoesterd, in de dagen
van ’t Hem gevallig pleit met Spanje tachtig jaar,
met Frankrijk keer op keer gekampt! Toen elk gevaar,
ja! dreigende ondergang dees natie werd ten teeken,
dat God stond aan haar zijde om ’t heilig recht te wreken
der vrijheid van ’t Geloof, — der vrijheid door ’t Geloof!
En is dat pand nog ’t uwe, o Neêrland? of een roof
der Wijs- en Vrijheid van gantsch andre den die tijden,
toen al de vogelkens des hemels zich verblijdden
en bij u nestelden in schaduw van den boom
geplant in martlaarsbloed by d’Evangeliestroom?
o Volk, in vroeger eeuw Hervormings Eerstgeboren!
wat werdt, wat zult gy thands? Wien wilt gy toebehooren?
den God des hemels en des Bijbels — of der Eeuw?
Van waar verwachten wy ’t ontwaken van uw Leeuw?
den geest dier Vaderen, betemmers van de baren,
en, met Oranje aan ’t hoofd, van aartsgeweldenaren?
Van waar herleving? Ach! zal ’t baten of de Wet,