Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/544

Deze pagina is proefgelezen
van David! — Vredevorst, naar wien Gods schepslen zuchten
Hosanna! ’t is Uw rijk! ’t zijn van Uw bloed de vruchten; —
van al wat de aarde leed sints de eerste zonde-ellend,
van al wat de aard misdeed, de ontknooping en het end!

1847.





DE STEM DES HEEREN.
VIER EN TWINTIG FEBRUARI 1848.

De stem des Heeren is op de wateren, de God
der eere dondert. — In zijnen tempel zegt hem
een iegelijk eere. — De Heer heeft gezeten over
den watervloed, ja! de Heer zit, koning in eeu-
wigheid. Psalm XXIX: 3, 9, 10.


De Eeuw hernam het geen zy gaf,
Orléans naar alle kanten
schudt zijn koningsdiamanten
als onrijpe druiven af!
By het zwijgen der kanonnen
voor den schorren vrijheidsschreeuw;
by den weekreet der Bourbonnen,
en de snikkingen der Weeuw;

by het baldrend handgeklap
en der gram geworden volken
en der hoogst gevierde tolken
van Vernuft en Wetenschap;
by het staren van den Christen, —
wien de orakels van zijn God
van het einddoel vergewisten, —
op de gangen van het lot.

God is koning! de aarde beeft.
Bergen slonken, dalen rezen,
alle wereldhoogten vreezen, —
God is ’t, die gedonderd heeft!
die de breed getakte boomen
van den Libanon verplet!
die bevel geeft aan de stroomen
of de branding nederzet!

God is koning! de aarde dreunt.
Ziet! een Machtige is gevallen,