Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/546

Deze pagina is proefgelezen
zal de God der waarheid richten,
die des aardworms waan beschaamt.

Dichter! Volksheld! Wie ge ook zijt,
roekloos Wet- en eedverbreker,
of van God verwekte Wreker,
vloek of redder van uw tijd!
’k Wil geen glorie u betwisten,
slingren op uw hoofd geen blaam:
maar de toekomst hoort den Christen, —
gy, maakt ge aanspraak op dien naam?

[Dichter! Volksheld! en gy vielt![1]
voor een andren rosbeklemmer,
voor een driester monstertemmer
zaagt ge straks dat volk geknield.
Als de vrijheidswaatren holden
over Frankrijks paradijs,
klonk een stem, en ziet! zy stolden,
en de stortvloed keerde in ijs.

Is ’t op nieuw des Aadlaars tijd?
In Napoleon herrezen
met die vlucht die ze allen vreezen? —
Consul! Keizer! wat ge ook zijt!
’k Zal geen stoutheid u betwisten,
werpen op uw hoofd geen blaam;
maar de toekomst hoort den Christen, —
maakt gij aanspraak op dien naam?]

Wie den voert, hy gaat te raad
met geen wijsheid dezer aarde!
’t Woord dat God eens openbaarde,
is de rots, waarop hy staat.
Tegen de Eeuwleus: „zelfvolmaking!” ;
[tegen Romes Schriftverzaking] [1]
antwoordt zijn banier: „Gena!”;
aller wereldsmerten staking
gaat hem op uit Golgotha!

  1. 1,0 1,1 De tusschen twee teksthaakjes [] geplaatste coupletten, mitsgaders de zesde regel van het daarop volgende, zijn ingelascht na den 2den Dec. 1851.