Deze pagina is proefgelezen
Gedenk, God van genade, aan dat geloofsverbond!
Gedenk het nog, kan ’t zijn, hoe ook van onze zijde
geschonden en verbeurd! Gedenk het t’ allen tijde,
’t zij Dwangzucht persende van boven ons bedreig’,
of opdage, even snood, van ondren! Neig, o! neig
het hart van Vorst en volk, om raad by U te vragen
voor d’ eisch, de schuddingen, de krankheên onzer dagen!
De wijsheid, die Uw gunst aan d’ Eersten Willem gaf,
strale op het moedig hoofd een Tweede zeegnend af!
Gedenk het nog, kan ’t zijn, hoe ook van onze zijde
geschonden en verbeurd! Gedenk het t’ allen tijde,
’t zij Dwangzucht persende van boven ons bedreig’,
of opdage, even snood, van ondren! Neig, o! neig
het hart van Vorst en volk, om raad by U te vragen
voor d’ eisch, de schuddingen, de krankheên onzer dagen!
De wijsheid, die Uw gunst aan d’ Eersten Willem gaf,
strale op het moedig hoofd een Tweede zeegnend af!
’t Zijn viermaal vijftig jaar. — Oranje had zijn leven
aan ’t diep geworteld werk groothartig prijs gegeven;
zijn bloed, zijn goed, zijn zaad! Twee nieuwe Wrekers treên
veroovrend in zijn plaats! Een kroon van vijftig steên
lankt Utrechts Unie van hun zwaard. Hun zegepralen
voltooid, of stuit veeleer, de vrede van Westfalen.
De Maagd van Neêrland hief haar hoofd op, en zag rond!
Wat zag zy? enkel puin op uitgeblaakten grond
door Spanjes steeds op nieuw als opgeschoten horden?
Of wel — den lavastroom reeds vruchtbaar veld geworden?
Neen! onder ’t barnen zelf van ’t tachtigjarig wee
een Staat volwassen, en reeds Mogendheid! de zee
ontzagvol deinend voor den donder van die vloten,
die ’t ijs des Noordpools haast hadden doorgestoten,
maar straks langs zeekrer weg der Oceanen kloof
doorsnelden, om Filips zijn Portugeeschen roof
te ontscheuren, ook in de Oost geen Spanje te gehengen,
de Javaas Paradijs een nieuwe wet te brengen.
De Maagd van Neêrland hief het hoofd op; ja! zy zag,
lang nog vóór d’ eersten straal van Munsters vrededag,
de wereldhandel met zijn honderden haar steden,
voor ’t stormen onvervaard des oorlogs, ingetreden;
Antwerpen, Lissabon, Venetië, aan het IJ
verplaatst, dat sints omgord met zijn vierdubble rij
(het Raadhuis volgde eerlang) van prinselijke grachten,
de wonderen dier eeuw nog zegt den nageslachten —
den zegen van een grond, die d’ armen voedzaam brood,
de arbeid overvloed, den balling ’t welkom bood!
De Maagd van Neêrland looft. Gods wateren besproeien
haar zevenvoudig erf, en al haar velden bloeien
aan ’t diep geworteld werk groothartig prijs gegeven;
zijn bloed, zijn goed, zijn zaad! Twee nieuwe Wrekers treên
veroovrend in zijn plaats! Een kroon van vijftig steên
lankt Utrechts Unie van hun zwaard. Hun zegepralen
voltooid, of stuit veeleer, de vrede van Westfalen.
De Maagd van Neêrland hief haar hoofd op, en zag rond!
Wat zag zy? enkel puin op uitgeblaakten grond
door Spanjes steeds op nieuw als opgeschoten horden?
Of wel — den lavastroom reeds vruchtbaar veld geworden?
Neen! onder ’t barnen zelf van ’t tachtigjarig wee
een Staat volwassen, en reeds Mogendheid! de zee
ontzagvol deinend voor den donder van die vloten,
die ’t ijs des Noordpools haast hadden doorgestoten,
maar straks langs zeekrer weg der Oceanen kloof
doorsnelden, om Filips zijn Portugeeschen roof
te ontscheuren, ook in de Oost geen Spanje te gehengen,
de Javaas Paradijs een nieuwe wet te brengen.
De Maagd van Neêrland hief het hoofd op; ja! zy zag,
lang nog vóór d’ eersten straal van Munsters vrededag,
de wereldhandel met zijn honderden haar steden,
voor ’t stormen onvervaard des oorlogs, ingetreden;
Antwerpen, Lissabon, Venetië, aan het IJ
verplaatst, dat sints omgord met zijn vierdubble rij
(het Raadhuis volgde eerlang) van prinselijke grachten,
de wonderen dier eeuw nog zegt den nageslachten —
den zegen van een grond, die d’ armen voedzaam brood,
de arbeid overvloed, den balling ’t welkom bood!
De Maagd van Neêrland looft. Gods wateren besproeien
haar zevenvoudig erf, en al haar velden bloeien