Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/551

Deze pagina is proefgelezen
in schaduw van de rots der vreeze van Zijn naam!
De krachten des Vernufts gaan met dien bloei te zaam:
de kunst, die ’t water keert of d’ uitweg aan zal wijzen;
de kunst, die ’t klei bezielt, die ’t marmer op doet rijzen; —
Het doek van Rembrandt, forsch en somber; ’t bruischend lied
van Keulens Zangzwaan met zijn vlammend koloriet,
zijn vollen orgeltoon. Maar ook de Wetenschappen
beraamden hier alreeds haar stoute reuzenstappen,
om nieuwe werelden te ontdekken of te ontleên
in d’ ether boven, in den waterdrop beneên.
Een trits van Scholen, bron en brandpunt van beschaving,
(ook zy, by krijgsalarm geplant!) stort licht en laving
aan al wat kennis zoekt op ’t aardrijk wijd en zijd,
die kennis bovenal, die van de zonde vrijdt.
De Kerk van Christus slaat dees tijden dankend gade,
en geeft haar Koning de eer, — Zijn Vrijmacht, Zijn genade!
Neen! roept ze, Uw gangen zijn als de onze niet, o Heer!
uw wegen boven de onze èn hoog èn heerlijk, meer
dan boven dit ons stof en d’ aardklomp, waar we op weemlen
de glans en majesteit van Uwer heemlen heemlen!
Wat menschlijk overleg zou hebben toegedacht
aan vredesjaren, lang en koestrend en zacht,
dat voert uw wijsheit uit door tusschenkomst van schokken,
die uit de sombre wolk den malschen regen lokken!
Hoe nu? de krijg voortaan niet vreeslijk meer den mensch?
Geen kalme vrede meer zijn uitzicht en zijn wensch? —
’t Zij ver! Maar ’s menschen geest, verslingerd aan deze aarde
heeft vaak ook deze gaaf en wat haar weldaad baarde,
gemisbruikt en miskend, de rust verkeerd in lust,
ten doodelijken slaap zich-zelven ingesust,
of wel den stroom des bloeds, die vrij en frisch moet bruischen,
bevriezen laten of vermoddren in zijn buizen.
Neen, meer! des menschen ziel in eigen wil verstrikt,
in ’t zondenet verward, moet somtijds opgeschrikt
van Boven, om den God der heerlijkheid te vreezen,
te zoeken! Is dan ’t hart nog vatbaar voor genezen,
dan zijn die schuddingen behoudend, zelfs de krijg,
het zij der volken of de geesten, op dat zwijg’
begoochling, — opengaan gewetens, — afgoôn vallen,
Gods Woord zijn werking doe door ’t kruis, — den duizendtallen