Deze pagina is proefgelezen
en keer den vloed die wast voor reeds geschokte dijken!)
de onoverzienbre krijg der Armen en der Rijken.
Parijs, de polsslag steeds van Frankrijk en Euroop,
spelde in dees laatsten tijd der krankte een nieuwen loop.
Napoleons gebeent vond by zijne Invaliden
de aloude geestdrift nog wellicht! De Franschen bieden
in ’t eind geen hulde meer zoo daavrend aan dat lijk,
noch aan de gloriën van ’t machtig Keizerrijk,
zoo aangebeên weleer. ’t Is de oude Revolutie,
die thands de harten trekt, — de Auroor der Constitutie,
wier vlekken men vergeet, wier weldaên alles prijst,
wier weêrglans de oogen boeit, en die als jong verrijst.
Een Staatsman, rijk omstraald van dichterlijke glorie,
staat op, en kiest zich-zelf de veder der historie,
om Frankrijk, om heel de aarde, een groote heerlijkheid
te melden, schoon in draf van gruwlen toebereid.
Hy zingt: den moed, den kamp, den dood der Girondijnen,
den stalen burgerzin der starre Jacobijnen!
Hy zingt: de donderkracht der stem van Mirabeau,
de stoutheid van Danton, de smarten van Vergniaud,
Jean Jacques ideaal, de diensten van Voltaire,
de woede van Marat, de deugd van Robespiere!
Heel Frankrijk luistert toe (reeds trilt de troon!), hy spreekt:
„De Omwenteling! — min het bloed, dat de aarde heeft doorweekt!
„De Omwenteling! min de schuld der woede van haar vrinden!
„ziedaar wat de aarde rust en grootheid zal doen vinden!
„De heilvolkaan die, heeft ze vroeger vuur gebraakt,
„thands — tot beregening met enkel vrede ontwaakt!”
Vermeetle, die den storm al spelend dus ontketent,
en, reeknende op den mensch, geen driften mederekent,
geen zonde! — ach! al te zeer dien kunstenaar gelijk,
die, ingespannnen op het brengen in praktijk
eens werktuigs ingericht op eeuwig zelfbewegen,
zich de eischen van de wet der slijting had verzwegen.
Beklagenswaardige veel meer nog, voor wiens oor
de stem des Levenden in d’ Eeuwgod ging te loor!
Ach! die op d’ eigen grond met martlaars en propheten
van ’t kruis, den Bijbel van uw moeder hadt vergeten!
Maar Lamartine spreekt, en Frankrijk luistert toe!
Lichtzinnig weggesleept, of diep bewogen? hoe
de onoverzienbre krijg der Armen en der Rijken.
Parijs, de polsslag steeds van Frankrijk en Euroop,
spelde in dees laatsten tijd der krankte een nieuwen loop.
Napoleons gebeent vond by zijne Invaliden
de aloude geestdrift nog wellicht! De Franschen bieden
in ’t eind geen hulde meer zoo daavrend aan dat lijk,
noch aan de gloriën van ’t machtig Keizerrijk,
zoo aangebeên weleer. ’t Is de oude Revolutie,
die thands de harten trekt, — de Auroor der Constitutie,
wier vlekken men vergeet, wier weldaên alles prijst,
wier weêrglans de oogen boeit, en die als jong verrijst.
Een Staatsman, rijk omstraald van dichterlijke glorie,
staat op, en kiest zich-zelf de veder der historie,
om Frankrijk, om heel de aarde, een groote heerlijkheid
te melden, schoon in draf van gruwlen toebereid.
Hy zingt: den moed, den kamp, den dood der Girondijnen,
den stalen burgerzin der starre Jacobijnen!
Hy zingt: de donderkracht der stem van Mirabeau,
de stoutheid van Danton, de smarten van Vergniaud,
Jean Jacques ideaal, de diensten van Voltaire,
de woede van Marat, de deugd van Robespiere!
Heel Frankrijk luistert toe (reeds trilt de troon!), hy spreekt:
„De Omwenteling! — min het bloed, dat de aarde heeft doorweekt!
„De Omwenteling! min de schuld der woede van haar vrinden!
„ziedaar wat de aarde rust en grootheid zal doen vinden!
„De heilvolkaan die, heeft ze vroeger vuur gebraakt,
„thands — tot beregening met enkel vrede ontwaakt!”
Vermeetle, die den storm al spelend dus ontketent,
en, reeknende op den mensch, geen driften mederekent,
geen zonde! — ach! al te zeer dien kunstenaar gelijk,
die, ingespannnen op het brengen in praktijk
eens werktuigs ingericht op eeuwig zelfbewegen,
zich de eischen van de wet der slijting had verzwegen.
Beklagenswaardige veel meer nog, voor wiens oor
de stem des Levenden in d’ Eeuwgod ging te loor!
Ach! die op d’ eigen grond met martlaars en propheten
van ’t kruis, den Bijbel van uw moeder hadt vergeten!
Maar Lamartine spreekt, en Frankrijk luistert toe!
Lichtzinnig weggesleept, of diep bewogen? hoe