Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/56

Deze pagina is proefgelezen

NEGENDE TOONEEL

XERXES, DE REI.



XERXES.

    Wee my! wee my! ’k heb u verloren,
     geliefde hoop van beter tijd!
Gy die my ’t grievendst leed, o noodlot! hadt beschoren,
    ik zie te welm, dat ge onverbidlijk zijt.
     Mijn afgematte knieën trillen,
    en wat mijn jagende angst moest stillen,
’t herzien van dit paleis beknelt mijn hart nog meer.
  O, waartoe moest naast mijn verpletterd heir,
Jupiter! uw bliksem my slechts sparen?

DE REI.

        Der Perzen bloem,
        der Perzen roem
        is heengevaren.
   Dees kermende aarde vraagt haar eer.
    zy vraagt haar spruiten weêr.
  die gy, o Vorst met Pluto zaâmverbonden
   gaaft weg te maaien aan den dood.
  Ook Ektbataan ziet zich geschonden
door ’t jammerlijk verlies der helden uit haar schoot
vergeefs beroemd door leeuwen moed en krachten.

XERXES.

  Helaas! wat stof tot eindeloooze klachten!

DE REI.

   Vorst van dit eenmaal machtig rijk!
   Zie ’t thands verneêrd, vertrapt in ’t slijk.

XERXES.

   En ’t heeft aan my zijn val te danken
    My, wien dees grond het leven gaf,
    zich zelv’ en mijn geslacht ter straf!

DE REI.

   Wy bieden u slechts jammerklachten
     en tranen aan voor welkomstgroet: